vrijdag 21 december 2012

De Langbroeker Wetering - 6 – Kasteel na kasteel


Op onze tocht, de 19e eeuwse dominee Jacobus Craandijk achterna, verlaten Gerard Kuit en ik Cothen. We nemen de brug de Kromme Rijn over, waarvan je nog een mooi uitzicht hebt op kasteel Rhijnestein en slaan de Graaf van Lijnden van Sandenburgweg in, de provinciale weg richting Utrecht.

Na een paar kilometer stoppen we bij een parkeerplaatsje. Hier ligt, in het bos verscholen, kasteel Hardenbroek. Tussen de bomen door kun je een glimp van ‘…de kloeke voorgevel…’ opvangen. Ook dit is een van oorsprong middeleeuws bouwwerk. In de oostelijke zijgevel zijn delen opgenomen van een 13e eeuws rechthoekig zaalgebouw.


Het doet zich overigens voor als een strakgetrokken, 18e eeuws, deftig buiten. Momenteel wordt het weer bewoond door de eigenaars, de familie van Hardenbroek – Snouck Hurgronje. Van 1938 tot ’42 was er het museum van de Stichting Nationaal Centrum gevestigd. Daarvoor is het zo’n 20 jaar verhuurd geweest aan de Nederlandse Christen Studenten Vereniging.

Volgens Craandijk ‘…was het omstreeks 1250 door een edelman uit het geslacht van Wulven gesticht en de tegenwoordige baronnen van Hardenbroek zijn in regte lijn uit dat geslacht gesproten…’. En hij merkt op dat Hardenbroek als ‘…eenige huis in den lande welligt, bijna altijd in den handen van den stam des stichters is gebleven.’ De dominee krijgt ‘…vergunning om kennis te nemen van de talrijke familieportretten, waaronder van groote kunstwaarde en van eerbiedwaardigen ouderdom…’


Wij slaan een stukje verder een kleinere weg in die ons weer terug voert naar de Wetering. Zo passeren we een kasteel zonder het te zien: Weerdesteyn, een eenvoudige vierkanten toren gebouwd omstreeks 1300. Bij het gebouw hoort een 17e eeuws poortje en een boerderij uit 1876.

Het geheel ligt verscholen tussen bossen en weilanden en is alleen over onverharde wegen te bereiken. Dat was ook al zo toen de dominee hier wandelde, al had de toenmalige eigenaar, baron van Wijckersloot, de toren toen net een beetje opgeknapt. De baron woonde echter in Brussel en bezocht zijn Langbroekse bezittingen alleen in het jachtseizoen.

Craandijk zegt in de verleiding te komen om ‘…romantische en geheimzinnige geschiedenissen te verbinden aan den eenzamen toren.’ Maar concludeert vervolgens ‘…dat de nuchtere waarheid wel zal zijn dat Brussel meer aantrekkelijks heeft dan Weerdestein…’.



Het eerstvolgende kasteel, dat we wel te zien krijgen, is het mooie Sterkenburg. Craandijk wandelde hier over ‘…een kleiweg met hooge populieren…’, wij zoeven over asfalt, tussen de malse weilanden door. We nemen een bruggetje de Wetering over, gaan een klein stukje linksaf en we zijn weer terug op het grondgebied van Driebergen-Rijsenburg, bij de oprijlaan naar Sterkenburg.

Ook dit kasteel heeft een middeleeuwse toren, de onderste twee verdiepingen dateren uit de 13e eeuw, maar deze toren is rond, als enige in de omtrek. Met zijn nepkantelen die gedragen worden door een rondboogfries, dat herinnert aan de middeleeuwse werpgaten, mezekouwen, die vroegere kasteeltorens bekroonden, maakt hij een robuuste indruk. Het huis dat er tegenaan gebouwd is ziet er veel vriendelijker uit en stamt uit 1848, net als de vierkante toren, die aan de andere kant een soort tegenwicht vormt voor de ronde donjon.

Een jaar of 10 geleden ben ik er eens binnen geweest. Het kasteel werd toen verhuurd als studentenhuis en een kennis van mijn zuster Marieke huurde er twee kamers. Het was er een gezellige rommel met fietsen en wasrekken in de gangen en een schildersatelier in de grote zaal. Inmiddels is de eigenaar bezig met een restauratie en ik las onlangs dat hij het huis beperkt open stelt voor publiek. In een weiland vlakbij staat een bakstenen duiventoren uitgevoerd in neogotische stijl die gebouwd is rond 1850. Het in Engelse landschapsstijl aangelegde park rondom Sterkenburg dateert ook uit die tijd.

‘Sterkenburg was vroeger een afzonderlijke gemeente en vanouds een aanzienlijke heerlijkheid,’ vertelt Craandijk. Het kasteel werd toen bewoond door mr. K.J.F.C. Kneppelhout, die het eerder zo uitgebreid liet verbouwen. ‘…alles is goed in stijl gehouden en de roodsteenen muren vertoonen zich kloek en statig, zonder dat de pleister hun het ernstig karakter ontnomen heeft.’

Het huis wordt omgeven door een gracht waarover een brug met twee verdiepingen ligt, de bovenste verdieping voor de kasteelheer en zijn familie, de onderste geeft het dienstvolk direct toegang tot de kelder en keuken.

Nazaten van Kneppelhout, de familie Steengracht van Oostkapelle, bezitten nog steeds het landgoed, met uitzondering van het kasteel. Zij bewonen de verbouwde oranjerie die achter het kasteel gelegen is.


NB: Dit verhaal is geschreven in 2001 en eerder verschenen in de Artishockberichten en op het Volkskrantblog, de omstandigheden ter plaatse zijn mogelijk veranderd.


Tekening van Sterkenburg: Gerard Kuit (boven) en Jan de Stripman (onder)

Meer informatie op Wikipedia: HardenbroekWeerdestein en Sterkenburg  

Sterkenburg wordt momenteel verhuurd als vergader- en trouwlocatie en als bed & breakfast. Zie www.kasteelsterkenburg.nl

Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874; ENSIE lexicon 1952; Doriann Kransberg en Hans Mils: Kastelengids van Nederland, 1979; Handboek Natuurmonumenten, 1996; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997; Landschapsgids voor Utrecht – Stichting het Utrechts Landschap, na 1997.

vrijdag 14 december 2012

De Langbroeker Wetering - 5 – Werkhoven en Cothen



Op zijn tocht langs de Langbroeker Wetering wandelde dominee Craandijk in 1883 van kasteel Beverweerd, door het bos, naar ridderhofstad Sterkenburg. Maar ‘… behoeven wij niet al te zuinig te zijn met onzen tijd, dan kunnen wij het dorp Kothen, dat met zijn kerk en zijn molen voor ons in het groen ligt, nog wel bezoeken…’.

Omdat ook Cothen een kasteel heeft lijkt die omweg ons een goed idee. We nemen dus het bruggetje over de Kromme Rijn, steken de provinciale weg van Utrecht naar Wijk bij Duurstede over en belanden in Werkhoven. Want het kerktorentje, dat wij vanuit het park van Beverweerd zagen, was van dat dorp. Cothen ligt al gauw een kilometer of 10 verderop. Verwarring ligt echter op de loer want ook hier is een molen, ‘Rijn en weerd’, gebouwd in 1882, dus nog spiksplinternieuw in Craandijks dagen.

We besteden niet al te veel aandacht aan het dorp, vooral omdat er carnaval gevierd wordt en daardoor de hoofdweg deels is afgezet. Na een omleiding door een tamelijk nieuwe woonwijk komen we toch midden in de optocht terecht. Echt problematisch is dat niet. Een paar in boerenkiel gehulde en met brandgevaarlijke pruiken getooide jongeren staan ons, met een glas bier in de hand, vriendelijk toe te lachen, terwijl wij onze weg zoeken langs het handjevol versierde boerenkarren. Verwonderd, vrolijk, en lichtelijk verward laten we het dorp achter ons.





Thuis gekomen leer ik dat Werkhoven een zeer oude nederzetting is. Dat de kerk al in de 9e eeuw gesticht is en een oude Romaanse toren heeft. Ook het schip van de kerk is Romaans, het heeft een 12e eeuwse oorsprong, maar er is later veel aan verbouwd. Het dorp ligt aan een oude zijtak van de Kromme Rijn, die de Achter Rijn genoemd wordt.

Een stukje buiten het dorp lag ooit het kasteel Weerdenburg. We rijden er ongemerkt aan voorbij. Als we de juiste landweg gevonden hadden, zouden we geconstateerd kunnen hebben dat er op het omgrachte terrein nog een boerderij uit 1672 staat, waarin delen van de oude voorburcht opgenomen zijn. Nu nemen we de weg richting Cothen die op enige afstand de loop van de Kromme Rijn volgt.

Een paar grote lussen voeren ons, tussen weilanden en boomgaarden door, langs een vierkante, grijs gepleisterde watertoren, die particulier bewoond wordt. Daarachter staat midden tussen de weilanden de in 1959 gebouwde Priorij Gods Werkhof. Het ligt er een beetje merkwaardig in het groene landschap, een rood bakstenen complex met een klokkentorentje, gebouwd door de zusters Augustinessen. Het geeft wel aan, samen met de carnavalsactiviteiten, dat het Rooms Katholicisme in deze streek de boventoon voert.


Uiteindelijk bereiken we Cothen, rijden het dorp door en er bijna weer uit voordat we achter de huizen kasteel Rhijnestein ontdekken. We parkeren de auto op een parkeerplaatsje niet ver van de kerk en proberen dichter bij het kasteel te komen.

Het eerste weggetje dat we inslaan loopt dood tussen de huizen, bovendien ligt de rivier tussen ons en het kasteelterrein. We lopen een stukje terug de hoofdweg in en om het aardige kleine kerkje heen. Dit oudste deel van Cothen, met zijn lage monumentale huisjes langs de doorgaande weg, is een beschermd dorpsgezicht.

Met de bouw van de kerk is vermoedelijk rond 1200 begonnen, een brand in 1673 en latere herbouw bepalen nu het uiterlijk van het gebouwtje. Een bord met een pijl wijst ons een bruggetje over, naar een schilderachtig poortgebouw, waarachter het eigenlijke kasteel gelegen is. Een ander bord met ‘Verboden toegang’ verspert ons de weg en als we toch stiekem onder de poort door willen loeren komt er ook nog net iemand naar buiten. We voelen ons enigszins betrapt, maar de bewoonster, die zo te zien met de was bezig is, staat ons genadig toe een paar foto’s te maken.

Craandijk schrijft dat Cothen behoorlijk oud is, ‘…Karel de Groote schonk het aan de kerk van Utrecht…’. Van het kasteel ‘…is nog een kloeke poort en een vierkante toren gespaard en sedert enige tijd met zorg gerestaureerd. ’t Is tegenwoordig een fraaije buitenplaats…’

Die oorspronkelijke toren, net als het poortgebouwtje daterend uit de 14e eeuw, staat vanaf de poort gezien aan de rechterkant van het gebouw. Het aangrenzende deel is in 1873 gebouwd en de linker toren pas in 1887, alles in opdracht van de toenmalige eigenaar de heer W.A. van Beeck Calkoen. De tuin langs de rivier is in 1910 aangelegd naar ontwerp van L.A.Springer.

Hongerig geworden besluiten we in de plaatselijke lunchroom, zeer rustiek gevestigd in het kleine voormalige raadhuis uit 1881, een broodje kroket en een kopje koffie te gaan nuttigen. Vanuit het restaurantje hebben we uitzicht op de bakstenen stellingkorenmolen ‘Oog in ’t zeil’ uit 1870.


NB: Dit verhaal is geschreven in 2001, voor het programmablad van vereniging Artishock in Soest, en eerder verschenen op het Volkskrantblog. De situatie ter plaatse kan inmiddels veranderd zijn.



Tekening: Gerard Kuit

Links op Wikipedia:
Ook dominee Craandijk is sinds kort te vinden op Wikipedia 

Overige links:
Werkhoven hoort bij gemeente Bunnik 
Cothen maakt deel uit van gemeente Wijk bij Duurstede 

Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874; ENSIE lexicon 1952; Doriann Kransberg en Hans Mils: Kastelengids van Nederland, 1979; Handboek Natuurmonumenten, 1996; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997; Landschapsgids voor Utrecht – Stichting het Utrechts Landschap, na 1997.


woensdag 5 december 2012

De Langbroeker Wetering 4 – Beverweerd



Een smal weggetje evenwijdig aan de Kromme Rijn, die buiten het zicht achter het weiland aan de linkerkant stroomt, voert ons naar het bos bij Beverweerd. Tot voor kort stonden er flinke eiken langs dit laantje maar die zijn niet lang geleden gekapt. Gerard veronderstelt dat ze ziek waren, maar we zien maar één rotte stam tussen de trieste stompen.

We parkeren de auto tegenover het toegangshek van het kasteelterrein. Er tegenover loopt een onverharde weg door het bos naar de Wetering. Dominee Craandijk omschrijft de omgeving zo: ‘Daar vinden wij lange lanen van eiken en iepen, linden en sparren, heen leidend om het uitgestrekte park, dat met een zwaar en kostbaar hek is afgesloten.’



Als we het hek doorlopen, een groot deel van het terrein is opengesteld voor wandelaars, zien we links een aantal licht gepleisterde gebouwen. Een ervan is het koetshuis uit 1847, het heeft grote deuren, een torentje en is versierd met gebeeldhouwde paardenkoppen. De andere lage, witte panden dateren uit het midden van de 20e eeuw toen het kasteel in gebruik was als internationale school.


De oorsprong van het kasteel ligt heel wat eerder. ‘Op het einde van de 13e eeuw wordt voor het eerst een edelman met den naam van Beverweert genoemd, en wel heer Zweder, ridder…’. Zweder sneuvelt in 1304 op het slagveld en zijn familie raakt het kasteel kwijt aan het geslacht van de Velde.

Door huwelijk komt het bij de van Vianens terecht en blijft daar tot de 15e eeuw. Johanna van Vianen van Beverweerd trouwt dan met Jan van Boekhout. Door vererving komt het in 1536 in het geslacht van Buren. In 1564 erft Filips Willem van Nassau, de oudste zoon van Willem de zwijger, het huis van zijn moeder Maria van Buren. Via Filips’ broer Maurits komt het in het bezit van diens bastaardzoon Lodewijk van Nassau, die we al eerder tegengekomen zijn als bouwer van het slot in Zeist.

Na nog een heel stel huwelijken en verervingen komt Beverweerd in 1906 in de familie van Rechteren Limpurg terecht. Lutgaris van Rechteren Limpurg, gehuwd met Constantin Friedrich Graf zu Castell-Castell, verkocht het kasteel in 1958 aan de stichting Quakerscholen waarna het tot school verbouwd werd. Een functie die het gebouw voor zover ik weet nu niet meer vervult.


Als Gerard en ik er rondlopen is van enige schoolse activiteit in ieder geval niets te merken. De bijgebouwen lijken leeg te staan, aan de gezellige gordijntjes en planten voor de ramen te zien wordt het hoofdgebouw wel bewoond.

De kern van dat hoofdgebouw dateert uit de 13e eeuw. Maar later is er veel aan het huis vertimmerd en vooral een verbouwing uit de 19e eeuw heeft zijn stempel op het uiterlijk van Beverweerd gedrukt. Naar de smaak van de tijd werd het omgebouwd tot een neogotisch buitenhuis. Het kreeg een regelmatige voorgevel met twee hoektorens waartussen een balkon met gietijzer balustrade. Nepkantelen en arkeltorentjes bekroonden het geheel.

De middeleeuwse stenen verdwenen onder een laag pleisterwerk waarin een blokpatroon werd uitgehakt. De ingangspartij kreeg een dubbele gebogen trap die naar een bordes leidde. Allemaal erg sjiek, maar niet wat je verwacht bij een middeleeuwse burcht.

Craandijk vond het een ‘…schoon en grootsch huis.’, hoewel hij min of meer spijtig opmerkt dat ‘… wat aan Beverweerd zijn middeleeuwsch voorkomen gaf, is verdwenen…’. In de 20e eeuw werd de pleisterlaag weer verwijderd, maar de sporen van het blokpatroon zijn nog steeds in de gevels te zien.

Beverweerd staat op een eilandje dat aan een kant aan de Kromme Rijn grenst, er staan opmerkelijke bomen in het park, dat verder uit mooie groene gazons bestaat. Een bordje verbiedt ons om op het gras te komen en ook de, van fraaie gietijzeren leuningen voorziene, brug naar het kasteeleiland is verboden toegang. Gerard maakt een paar foto’s en we vervolgen onze tocht richting Werkhoven.



Deze verhalenreeks is geschreven in 2001, voor het programmablad van vereniging Artishock in Soest, en eerder verschenen op het Volkskrantblog. De situatie ter plaatse kan inmiddels veranderd zijn.


Tekening: GerardKuit


Zie ook op Wikipedia:

Beverweerd - Daar is te lezen dat het kasteel momenteel leeg staat. In 2005 werd het aangekocht door de Stichting Philadelphia Vegetarisch Centrum. Er waren plannen: 'Op het terrein zouden zorgvoorzieningen en appartementen worden gerealiseerd voor oudere vegetariërs, de doelgroep van Philadelphia Vegetarisch Centrum. (…) Anno 2009 werden de werkzaamheden wegens geldgebrek gestopt. In 2011 werd Beverweerd verkocht. '

Onlangs zag ik een advertentie in de krant waarin kunstschilder en meestervervalser Geert Jan Jansen zijn werk te koop aanbood in kasteel Beverweerd. Hij blijkt er sinds 2006 te wonen en te werken. Zie ook www.geertjanjansen.nl



Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874;  ENSIE lexicon 1952; Doriann Kransberg en Hans Mils: Kastelengids van Nederland, 1979; Handboek Natuurmonumenten, 1996; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997; Landschapsgids voor Utrecht – Stichting het Utrechts Landschap, na 1997.


woensdag 28 november 2012

De Langbroeker Wetering 3 – Frisse weiden en een heldere vliet.


Van het edele huis Rijsenburg, het eerste dat wij aan de Wetering zouden hebben gevonden, als wij een eeuw vroeger hadden geleefd, is niets meer over dan een poortje.’ Meldt dominee Craandijk al in 1883, ‘…maar zulk een poortje kan er wel eens geestig en schilderachtig uitzien. De laan achter het ons reeds bekende Rijsenburgsche kerkje loopt er regt op aan.’

Ruim honderd jaar later rijden Gerard en ik dus om het kerkje heen, om bijna direct af te remmen omdat onze aandacht getrokken wordt door een opvallend monument op het kerkhof. Het lijkt wel een groot, donker grijs, stenen bed, ‘…wel wat zwaar van vorm, maar het munt uit door een kunstig gebeeldhouwd kleed, in breede plooijen neerhangend…’ Het is de tombe van de familie van Rijckevorsel, in 1856 gemaakt door de Utrechtse beeldhouwer E.F.Georges. Het kleurige wapen, dat erboven aan de kerkmuur hangt, is van Johannes Zwijssen, aartsbisschop en stichter van het Groot Seminarie.

 ‘Wilgen, slooten, weiden, elzen...'

Een stukje verder de Rijsenburgselaan in passeren we de Rooms katholieke school, annex missiehuis. Een rood bakstenen gebouw uit het begin van de 20e eeuw, dat in de verte wel wat aan ons eigen Soester Artishockgebouw doet denken, van oorsprong een R.K. bejaardengesticht uit 1868. Daarna komen we door een flinke nieuwbouwwijk, met frisse woningen, strak geschoren gazons en jonge boompjes die zich aan palen rechtop houden. Maar ook dat gaat weer voorbij en tussen de weilanden door bereiken we uiteindelijk de weg langs de Wetering.


Aan de overkant van het water ligt de voormalige ridderhofstad Rijsenburg, de naam staat in grote letters op een van de schuren. Al in 1268 wordt vermeld dat Rijsenburg door Gijsbrecht van Aemstel wordt verwoest. Later wordt het geroemd als ‘…een der schoonste ridderhofsteden van het Sticht…’. Het voormalige poortgebouw is niet meer dan een rechthoekig bouwsel met een even rechthoekige doorgang, het dateert uit 1635.

Wie het niet heeft gezien, heeft er niet veel aan verloren…’, oordeelt Craandijk. De bijbehorende middeleeuwse ridderwoning werd in de 19e eeuw gesloopt. De boerderij die er nu nog staat is van oorsprong 18e eeuws en maakte ook deel uit van het complex. Dat moest ook om toegelaten te worden tot de lijst van Utrechtse ridderhofsteden, verder was een gracht en een ophaalbrug vereist.


We slaan linksaf en volgen de Wetering, aan onze linkerhand liggen weilanden, rechts aan de overkant van het water is een strook bos. Hier en daar staat een mooie boerderij, het is rustig en er schijnt een bleek zonnetje. ‘Wilgen, slooten, weiden, elzen geven er een echt Hollandsch voorkomen aan…’, jubelt de dominee, om verder de lof te zingen over de heldere vliet, de witte wolken, de frisse weiden, de fijne grijze grintweg. ‘…zoo rijk is de afwisseling van schaduw en licht, dat wij een aangenamen indruk van het geheel ontvangen.’ En dat vooral dankzij ‘…het water dat wij liefhebben en dat aan onze landschappen leven geeft.’

Zes hectaren van het weiland links behoren tegenwoordig toe aan Het Utrechts Landschap, het is het terrein van een voormalige kurkfabriek en wordt daarom ‘De kurk’ genoemd. Het grasland is er rijk aan bloemen en er komen ringslangen en heikikkers voor.

Bij de eerste gelegenheid nemen we een bruggetje de Wetering over en rijden we naar de Kromme Rijn toe. De fraaie boerderij bij het bruggetje heet ‘Broekhoeve’ de weg de Broekweg, zo worden we voortdurend herinnerd aan de zompige aard van de landstreek. Bij het volgende boerderijtje, ‘Jachtrust’ uit 1865, maakt de weg een scherpe bocht naar rechts. In de verte zien we de torenspits van Werkhoven en niet lang daarna de torentjes van kasteel Beverweerd, ons volgende reisdoel.



Deze verhalenreeks is geschreven in 2001, voor het programmablad van vereniging Artishock in Soest, en eerder verschenen op het Volkskrantblog. De situatie ter plaatse kan inmiddels veranderd zijn.


Tekening: GerardKuit

Rijsenburg vormt een gemeente met Driebergen, meer informatie is dan ook te vinden op www.driebergen.net.

Zie Wikipedia over Rijsenburg 

Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874;  ENSIE lexicon 1952; Handboek Natuurmonumenten, 1996; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997; Landschapsgids voor Utrecht – Stichting het Utrechts Landschap, na 1997.


woensdag 21 november 2012

De Langbroeker Wetering 2 – Rijsenburg


Het dorp Rijsenburg is gesticht bij een kasteel dat ooit aan de Langbroeker Wetering lag. Het was een engdorp, waar akkerbouw bedreven werd op een eng, een hoger gelegen stuk land, tegen de Utrechtse Heuvelrug aan. De moeraslanden langs de Kromme Rijn, ooit de hoofdstroom van de Rijn voordat die in 1122 bij Wijk bij Duurstede afgedamd werd, waren daar minder geschikt voor. Halverwege de 12e eeuw werd de wetering gegraven en nam de ontginning van het gebied een aanvang. Later bouwden de grondbezitters er hun ridderhofsteden en versterkingen.

Het Schaepman-monument

Van kasteel Rijsenburg is niet veel meer over, het dorp stamt grotendeels uit een latere periode. In 1800 kocht een Haagse fabrikant van legeruniformen, Petrus Jodocus van Oosthuyse, de heerlijkheid. Hij betrok het landgoed Sparrendaal, aan de hoofdweg en begon aan een ambitieus bouwprogramma. Hij liet een katholieke kerk bouwen, die in 1810 gereed kwam en zette er meteen een nieuwe dorpskern omheen, waar hij zijn personeel in huisvestte.

Men zegt dat hem de st. Pieter in Rome voor ogen heeft gestaan bij het ontwerp van het kerkplein, maar wie er nu rondloopt zal dat toch wat overdreven vinden. De kerk staat een stukje van de hoofdweg af en de weg er naartoe begint met een halfrond pleintje. Maar daarmee houdt de overeenkomst met het Roomse voorbeeld wel op, het is allemaal veel kleinschaliger en kneuteriger.

De kerk zelf is een leuk classicistisch bouwwerk, met een aardige toren. De huisjes rond het pleintje zijn maar één verdieping hoog, onder een rood pannendak. Ze hebben boogvormige vensters, deuren en dakkapellen en zijn tegenwoordig voornamelijk in gebruik als winkel.

Dominee Craandijk noemde het geheel ‘…meer eigenaardig, dan schilderachtig…’. Hij vond de architectuur maar stijf ‘…en daardoor volstrekt niet indrukwekkend.’ Smaken veranderen door de jaren heen, de schrijvers van het onlangs verschenen Monumenten in Nederland roemen het als het enige voorbeeld van vroeg-19e eeuwse neoclassicistische stedenbouw in ons land. Het is dan ook beschermd als dorpsgezicht.

Tegenover de kerk staat het hotel-restaurant ‘Het wapen van Rijsenburg’ uit dezelfde periode. De dominee prijst het aan als ‘…het uitstekende logement van Scholz, waar het wapen van de heerlijkheid uithangt…’. Het is een fors gebouw met een gepleisterde symmetrische gevel boven een overdekt terras.


We wandelen de hoofdstraat in, richting Driebergen. In een van de laatste huizen van het kerkplein is een rijtuigschilder gevestigd, zou die al in de 19e eeuw actief zijn geweest en van vader op zoon…? Aan de overkant van de weg staat in een plantsoentje een monument, maar eerst gaat de aandacht uit naar ‘…een groote en deftige ouderwetsche heerenhuizinge, met een torentje op het hooge dak, een ruim voorplein, stalgebouwen en grachten…’, een stukje verderop. In feite doorsnijdt de weg het buitengoed, want aan onze kant is een ruim park, de voormalige overplaats, met een waterpartij, grasveld en oude bomen, ontworpen door J.D.Zocher.

Dit is Sparrendaal, gesticht in de 17e eeuw. Het is een van de oudste buitens op de Heuvelrug, hoewel het huis dateert uit 1754. Het indrukwekkende gebouw heeft twee verdiepingen van zeven ramen breed, waarvan de middelste met een zandstenen omlijsting, in Lodewijk de 15e stijl. Op het torentje zit een zonnewijzer en soortgelijke torentjes sieren ook de koetshuizen, die aan weerskanten van het voorplein staan. In een ervan is het VVV gevestigd, maar dat is blijkbaar op zaterdag gesloten. In het andere houdt een registeraccountant kantoor. Van Oosthuyse, de bouwer van de dorpskern, bewoonde Sparrendaal tot zijn dood in 1818.

We lopen terug langs de andere kant van de weg en passeren een ruim grasveld waarachter tot 1985 het Groot Seminarie van het bisdom Utrecht lag. Het moet een flink complex geweest zijn, gelegen in een ruim park dat vroeger bij Sparrendaal hoorde.

Craandijk, die het gebouw verder niet beschrijft, vermeldt wel dat ‘…over het algemeen de R.C. geestelijkheid ten onzent haar opleiding op uitgezochte plekjes ontvangt en in de jaren harer studie in ruime mate natuurgenot smaken kan.’ Er staat nu een enorm halfrond flatgebouw.

Aan de straat ervoor staat in een rond perk een neogotisch monument. Het is zeskantig en op elke zijde wordt in reliëf een facet uit het leven van een geestelijke uitgebeeld. Het geheel wordt bekroond door een beeld van st. Joris die de draak aan zijn lans spietst. Gerard en ik proberen de wat verweerde teksten te ontcijferen. Enkele fraaie regels verwijzen naar de verdiensten van de geportretteerde: ‘Hij heeft zijn vaderland liefgehad met een liefde die alles overtrof, die geen offer te groot en geen inspanning te machtig deed achten…’ We lezen het met groeiend onbegrip.

Thuisgekomen kom ik er achter dat het een monument is voor H.J.A.M. Schaepman, die leefde van 1844 tot 1903. De reliëfs beelden hem uit als staatsman, priester, hoogleraar, dichter en man van het volk. Vanaf 1880 was hij voorman van de katholieke politieke beweging in ons land. Zijn gedichten waren, volgens mijn encyclopedie, van geringe betekenis.

Het monument is het resultaat van een prijsvraag, waarvoor de inzendingen zo tegenvielen dat jurylid P.J.H. Cuypers, die van het Rijksmuseum, uiteindelijk zelf maar een ontwerp maakte. Aardig contrast vormen de betonnen banken die om het toch wel indrukwekkende monument heen staan, volgens een opschrift: ‘Van de verfraaiingsvereniging.’



Deze verhalenreeks is geschreven in 2001, voor het programmablad van vereniging Artishock in Soest, en eerder verschenen op het Volkskrantblog. De situatie ter plaatse kan inmiddels veranderd zijn.


Tekening: GerardKuit

Rijsenburg vormt een gemeente met Driebergen, meer informatie is dan ook te vinden op www.driebergen.net.

Zie Wikipedia over Rijsenburg 



Er zijn sinds kort ook plannen om kasteel Rijsenburg weer op te bouwen, kijk maar hier http://www.landgoedrijsenburg.nl/

Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874;  ENSIE lexicon 1952; Handboek Natuurmonumenten, 1996; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997; Landschapsgids voor Utrecht – Stichting het Utrechts Landschap, na 1997.


dinsdag 13 november 2012

De Langbroeker Wetering 1 – De Stichtse Lustwarande



Nagenoeg evenwijdig met den schoonen straatweg tusschen het station Zeist-Driebergen en het bloeijende dorp Doorn loopt de Langbroeksche Wetering.’ Zo begint dominee Jacobus Craandijk in 1883 zijn verslag van een driedaagse wandeltocht, van Zeist langs de wetering, met een lus via Wijk bij Duurstede, over de Rijndijk naar Amerongen en terug langs Leersum en Doorn. Samen met tekenaar Gerard Kuit, voor deze keer chauffeur, rijdt ik, op een frisse, grijze, maar gelukkig droge zaterdag in februari, een deel van deze route na. Wat is er verdwenen ? Wat is er gebleven ? Wat herkennen we nog van Craandijks reisverslag in het landschap van nu ?

Ons eerste doel is het dorp Rijsenburg en we willen er net als de dominee over de straatweg vanaf Zeist naartoe rijden. Soest en Zeist grenzen aan elkaar, maar ze liggen als het ware met de rug naar elkaar toe. Er is geen directe weg van het ene dorp naar het andere. De Soesterduinen en het militair oefenterrein bij Soesterberg grenzen aan het bossen rond de Willem Arntzhoeve bij Den Dolder en het Zeisterbosch.

De kerk van Rijsenburg

De meest directe weg is het fietspad vanaf Soesterberg langs de Verlengde Slotlaan dat uiteindelijk, via de Slotlaan en het centrum van Zeist, uitkomt bij het slot. Omdat wij per auto reizen nemen we de Biltseweg vanaf Soestdijk, slaan af bij Den Dolder en steken dan de A 28 over. Om de drukte van de Slotlaan te vermijden houden we links de Krakelingweg aan en nemen uiteindelijk de Woudenbergseweg, door het Zeisterbosch. Dat maakte oorspronkelijk deel uit van de grootschalige parkaanleg die hoorde bij het Slot Zeist, ‘…het edele huis met zijn grootsche aanleg als een indrukwekkend geheel, waard om met ere genoemd te worden onder die landgoederen van de eersten rang…’.

Het slot werd aan het eind van de 17e eeuw gebouwd in opdracht van Willem Adriaan van Nassau, de zoon van Lodewijk van Nassau die een bastaardzoon was van prins Maurits. Willem hoefde niet op een paar centen te kijken. Is het slot zelf al fors, het park er omheen was ronduit immens. De Slotlaan, de hoofdas, is nu grotendeels in de bebouwing van Zeist opgenomen maar liep oorspronkelijk vijf kilometer ver de hei op.

Achter het slot liep de as verder richting Bunnik. Oorspronkelijk was er een formele, franse tuinaanleg, met geometrische vormen. De Woudenbergseweg vormde hierin een diagonale as. Aan het eind van de 18e eeuw werd op deze diagonaal de buitenplaats Beek en Rooyen gesticht. Voor dit huis vormde de Woudenbergseweg de centrale zichtas. Het Zeisterbosch werd ingericht als park bij dit nieuwe buiten.

Een oude afbeelding van Slot Zeist

In de 19e eeuw genoot de gewone Zeister er al van de natuur: ‘Menigmaal weergalmen er in den zomer de stille, woeste boschpartijen van vrolijke kinderstemmen en lustige bruiloftsliederen, terwijl de meer bedaarde wandelaars er uitrusten onder het genot van het fraaie uitzicht…’

Sinds 1994 is het eigendom van Het Utrechts Landschap, de wandelaar heeft er vrij toegang en kan er nog steeds genieten van oude lanen, een grote variatie in plantengroei en een rijk vogelleven. Langs de Woudenbergseweg is een hertenkampje, een kopje koffie kan genoten worden in het neo-gotische Jagershuis, dat tussen 1830 en ’40 werd gebouwd in opdracht van de burgemeester van Zeist, F.N.Bern de toenmalige eigenaar van het bos.

Buitenplaats Beek en Rooyen staat inmiddels aan een tamelijk druk kruispunt. Het is een niet erg opvallend grijs gebouw, geflankeerd door 19e eeuwse herenhuizen. Onze aandacht wordt meer getrokken door het hoofdkantoor van Verzekeringsbank de Kosmos, dat een stukje verderop aan de Driebergseweg staat. Het werd oorspronkelijk in 1876 gebouwd, maar kreeg in 1901 een Jugendstil – facelift naar ontwerp van P.J.Houtzagers. Vooral de ingangspartij is indrukwekkend, met bogen en pilasters.

De Driebergseweg is de hoofdstraat van de zogenaamde Stichtse Lustwarande ‘… een aaneenschakeling van rijke lusthoven, uitgestrekte bosschen, trotsche lanen, golvende bouwvelden…’ om Craandijk weer te citeren. Na 1814, toen de straatweg geplaveid werd, nam de bouwactiviteit hier een grote vlucht. Geïnspireerd en gestimuleerd door Slot Zeist, aan de ene kant en de 17e eeuwse buitenplaats Sparrendaal in Rijsenburg, aan de andere kant, bouwden de welgestelden hier hun buitenverblijven.

De opening van station Driebergen in 1844 aan de Rijnspoorweg, een van de oudste van ons land, maakte de streek nog aantrekkelijker. Rijke kooplieden konden nu snel heen en weer reizen tussen hun landhuis en de steden Utrecht en Amsterdam.

Het is ondoenlijk om alle buitengoederen apart te gaan beschrijven. ‘Wederom buitens. Men kan van het goede ook teveel hebben…’, verzucht de dominee. Maar hij corrigeert zichzelf al snel: ‘…vooralsnog verveelt ons de lange reeks van lusthoven in geenen deele.’ En er zijn er nog steeds veel in volle glorie te bewonderen, hoewel de meeste landhuizen inmiddels in gebruik zijn als kantoorpand.

De landgoederen Pavia, Hoog Beek en Rooyen, Molenbosch, Heerewegen, Schoonoord, de Breul, Heidestein, Bornia en Noordhout worden inmiddels beheerd door Het Utrechts Landschap. De laatste drie alleen al vormen een aaneengesloten gebied van ruim 600 hectare met bossen, heide, stuifzand en akkerland. Het is haast niet meer voor te stellen dat dit alles ooit particulier terrein was. Zoals het tweede huisje in Drenthe van nu, maar dan een stuk groter. Zo groot dat er zelfs een kudde Drentse Heideschapen ingezet wordt om de open gebieden voor dichtgroeien te behoeden.

In de schaapskooi op Heidestein is een informatieruimte ingericht. Voor de geïnteresseerde wandelaar organiseert Het Utrechts Landschap excursies en er is ook een NS-wandeling vanaf station Zeist-Driebergen.
Vlak voorbij dat station parkeren we de auto op het schilderachtige pleintje voor de kerk van Rijsenburg.


Deze verhalenreeks is geschreven in 2001, voor het programmablad van vereniging Artishock in Soest, en eerder verschenen op het Volkskrantblog. De situatie ter plaatse kan inmiddels veranderd zijn.


Tekening: GerardKuit



Kijk ook in de rechter kolom voor informatie over Dominee Jacobus Craandijk

Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874; Handboek Natuurmonumenten, 1996; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997; Landschapsgids voor Utrecht – Stichting het Utrechts Landschap, na 1997.

zaterdag 30 juni 2012

De Zuiderzee deel 12 – Erfgooiers en de Gooise matras

Voor de kerk van Huizen staat een groot ANWB-bord waarop de geschiedenis van de Erfgooiers uitgelegd wordt. Vanaf hier zouden we de Erfgooiersroute kunnen volgens, langs de mooiste gedeelten van het Gooi. We doen het niet, maar kunnen wel even stilstaan bij de bijzondere geschiedenis van de Erfgooiers.

In de middeleeuwen waren vrije boeren vaak georganiseerd in zogenaamde Marken. Binnen de marke werd het gebruik van de ongecultiveerde grond gereguleerd en het gebruiksrecht op gemeenschappelijke akker- en weidegronden. Het ging dan bijvoorbeeld over het steken van turf, of het laten grazen van vee op de zogenaamde 'meenten'.

In het Gooi werden deze samenwerkende boeren de Erfgooiers genoemd, omdat ze in de 13 eeuw, van Floris V, het overerfbare recht gekregen hadden zich op de bebouwbare gronden te vestigen. Tot in de 20ste eeuw maakten hun erfgenamen aanspraak op deze erfenis.



In de tussenliggende eeuwen werd er nogal aan de rechten van de Erfgooiers geknabbeld. Door rijke kooplieden, die in het Gooi hun landhuizen wilden bouwen en door gemeentebesturen, die hun dorp graag wilden uitbreiden.

De Erfgooiers trokken bij deze geschillen vaak aan het kortste eind. Wat niet hielp was dat de boeren, vaak ongeletterd en niet al te rijk, in conflict kwamen met erfgenamen, die geen agrarisch bedrijf meer voerden en die graag hun rechten wilden verkopen. De laatsten sloten een pact met de overheid en de opkomende natuurbeschermingsorganisaties.

De laatste grote uitkoop-actie was in 1933, toen onder meer het Goois Natuurreservaat tot stand kwam. Op dat moment kwamen ook gebieden als de Hilversumse Meent en de Oostermeent, bij Huizen, vrij voor woningbouw.

De arme Erfgooiers zagen hun vergoeding verdampen in de toenmalige crisistijd. De laatste oorspronkelijke Gooise boeren raakten zo niet alleen hun land kwijt, maar ook hun kapitaal. Achter dit fraaie gebied gaat dus ook een roerig verleden schuil.


Gerard en ik rijden terug naar huis langs Blaricum en Laren, vroeger arme boerendorpen, nu beter bekend als de Gooise Matras. Een aaneenschakeling van villawijken lijkt het, hier en daar een oudere boerderij, of een herstellingsoord. Het landschap is bosrijk, afgewisseld met heidevelden. Ja, nu is het hier comfortabel rusten.






Dit verhaal is geschreven in 2011 en is eerder verschenen in de Artishock Berichten, het maandblad van Vereniging Artishock in Soest. Het kan zijn dat inmiddels de situatie ter plaatse gewijzigd is.


We onderbreken hier de Zuiderzee-reis. Nieuwe afleveringen moeten nog getekend en geschreven worden. Wordt dus later vervolgd...


Tekening: Gerard Kuit


Foto: Jan de Stripman

Bronnen: Jacobus Craandijk – Wandelingen door Nederland 1879; Prof. J.A. De Rijk e.a. – Wandelingen door Gooi- en Eemland 1905; Jac.P.Thijsse – Langs de Zuiderzee 1915; Monumenten in Nederland - Noord-Holland 2006


Zie ook: www.tgooi.info 


Op Google Maps: Huizen 


Website gemeente Huizen 


Wikipedia: Erfgooiers en Marke



zaterdag 23 juni 2012

De Zuiderzee deel 11 – Het oude dorpscentrum van Huizen



Huizen profileert zich als de haven van het Gooi, lees ik op de website van de gemeente. Maar zoals we gezien hebben zijn een aantal van de historische panden eigenlijk reconstructies van wat er ooit geweest is.

De haven was, zeker in de 19e eeuw, wel belangrijk voor het dorp en omgeving. Ruim 100 vissersscheepjes bevoeren toen vanuit Huizen de Zuiderzee. Met de aanleg van de afsluitdijk was dat grotendeels afgelopen.


Gerard en ik vinden bij een oude visrokerij, ooit in het bezit van de familie Regtdoorzee, een terras waar koffie geschonken wordt. Dat pand is nog wel origineel, alleen de veranda, waar het gezellig druk is, is er later aangebouwd.
Na de koffie rijden we naar het oude dorpscentrum, dat een stukje verder landinwaarts ligt. Op het tussenliggende terrein is moderne industrie gevestigd.


Restaurant de Haven van Huizen
Huizen is waarschijnlijk in de 10e eeuw ontstaan, als agrarische nederzetting. Het dankt zijn naam waarschijnlijk aan de eerste stenen huizen van het Gooi, die naar men zegt hier gebouwd werden. Het boerenbedrijf bleef lange tijd de belangrijkste bron van inkomsten. Aan de plattegrond van het dorp is dat nog goed te zien.

Rondom de, op een verhoging gebouwde, kerk zijn de boerderijtjes ogenschijnlijk willekeurig neergezet, op onregelmatig gevormde kavels. De oude kerk, nu hervormd, maar ooit gewijd aan st. Thomas, dateert in aanleg uit de 15e eeuw. Maar in later eeuwen is er flink aan verbouwd. Hij staat er schilderachtig bij op een druppelvormig kerkhof. In de punt, voor de toren staan hoge bomen.


Eerste steen van het Restaurant
Tegenover de kerk staat de voormalige pastorie, een indrukwekkend, 19e eeuws gebouw, met wit gepleisterde dak- en hoeklijsten. Een stukje verder naar rechts wordt de aandacht getrokken door een nog groter pand. Ook gebouwd in de 19e eeuw, met een gevel van rode baksteen, versierd met speklagen en een opvallende beeldengroep boven de ingang.

Dit is het Oranje Weeshuis en de beelden stellen twee wezen voor, aan weerszijden van een tafel waarop een bijbel ligt. Ze zijn van gietijzer, maar wit geschilderd. Het weeshuis werd in 1869 gesticht en bekostigd uit gelden die overgeschoten waren uit een inzameling, naar aanleiding van de watersnoodramp in de Bommelerwaard in 1861.

In januari van dat jaar begeeft de dijk bij Brakel het. De hele Bommelerwaard overstroomt. De stad Zaltbommel blijft wel droog en vormt een toevluchtsoord voor de van huis en haard verdreven bevolking. Koning Willem III bezoekt het getroffen gebied en zet zich in voor de slachtoffers.

Hij schrijft onder meer een prijsvraag uit om vluchtheuvels te ontwerpen, als wijkplaats bij eventuele toekomstige rampen. In 1864 zijn drie heuvels klaar, in de dorpen Kerkwijk, Bruchem en Delwijnen. Ze zijn nadien nooit echt nodig geweest omdat de ramp van 1861, tot nu toe, de laatste overstroming is geweest.

De Utrechtse lekentheoloog en archiefklerk, Jean Louis Bernardi, was betrokken bij de huis-aan-huis collecte voor de overstromingsslachtoffers. Hij nam later het initiatief tot de bouw van het weeshuis in Huizen. De bijbel van de beeldengroep boven de ingang, stelt de 'Watersnoodbijbel' voor, die in 1862 aan de koning werd aangeboden.

Het pand, dat inmiddels omarmd wordt door latere nieuwbouw, is tot een paar jaar geleden, als jeugdinstelling, gebruikt. Tegenwoordig is er een advies- en trainingsbureau in gevestigd.




Dit verhaal is geschreven in 2011 en is eerder verschenen in de Artishock Berichten, het maandblad van Vereniging Artishock in Soest. Het kan zijn dat inmiddels de situatie ter plaatse gewijzigd is.


Tekening: Gerard Kuit


Foto's: Jan de Stripman

Bronnen: Jacobus Craandijk – Wandelingen door Nederland 1879; Prof. J.A. De Rijk e.a. – Wandelingen door Gooi- en Eemland 1905; Jac.P.Thijsse – Langs de Zuiderzee 1915; Monumenten in Nederland - Noord-Holland 2006 ; Google maps en Wikipedia.


Zie ook: www.tgooi.info en www.streekarchiefbommelerwaard.nl


Op Google Maps: Huizen


zaterdag 16 juni 2012

De Zuiderzee deel 10 – Naar de haven van Huizen



'De zee, de zee ! Welk Hollandsch hart klopt niet van geestdrift en verrukking, als het oog de zee aanschouwt !' Zo jubelt prof. J.A. De Rijk, in zijn 'Wandelingen door Gooi- en Eemland', als hij beschrijft hoe hij, aan het begin van de 20ste eeuw, aan de oever van de Zuiderzee staat.

Wij hebben het water, van wat nu het Gooimeer heet, niet meer gezien sinds Muiderberg. En ook op weg van Oud-Valkeveen naar Huizen zullen we er niets van te zien krijgen. Wat moet het aan die kust rustig zijn !




Maar we beklagen ons niet, hoor. Wij rijden heel prettig, over een lommerrijke weg, door een iets golvend landschap. Dit is de rand van de Utrechtse heuvelrug. Wat verder naar het oosten begint de Gelderse vallei. De hoogteverschillen zijn veroorzaakt door enorme gletsjers die hier, in de ijstijden, geulen en heuvels gevormd hebben.

Voor onze prehistorische voorvaderen waren de hogere gronden al van belang voor de landbouw. Langs de kust van het Flevomeer en later de Zuiderzee werd ongetwijfeld ook gevist. Huizen combineert beide en wordt wel de vissersplaats op de hei genoemd.

Ik kende het eigenlijk alleen van de nieuwbouwwijk, die er aan het Gooimeer is gebouwd. Architecturaal niet erg opwindende flats, maar wel met een prachtig uitzicht. Ik ben er wel eens op visite geweest.


Menukaart van een restaurant aan de haven...
Aanvankelijk was Huizen een agrarisch dorp, omringd door 'engen', zoals de essen in het Gooi worden genoemd. Toen halverwege de 17e eeuw de haven van Naarden, door aanleg van de vesting, afgesloten werd, nam het belang van Huizen als vissersplaats toe.

Toch werd er pas in 1854 een echte haven aangelegd. Voor die tijd zullen de vissers hun bootjes op het strand hebben geland. Sinds de 19e eeuw deed men rond Huizen ook aan zandwinning. De molenberg werd zelfs geheel afgegraven. De korenmolen die er op stond, is in 1917 verhuisd naar het Openluchtmuseum in Arnhem.

Gerard en ik navigeren, door het moderne industrieterrein, naar de oude haven. Ook hier is het nodige aan nieuwbouw gepleegd. Maar toch kunnen we parkeren, aan de havenstraat, tussen overblijfselen van oude nijverheid, een voormalige botterwerf en een kalkoven die omgebouwd is tot restaurant.


Op de werf worden oude zeilschepen gerepareerd en onderhouden. Het pand oogt authentiek, maar is eigenlijk splinternieuw. De laatste oorspronkelijke werf van Huizen sloot zijn deuren in 1967. In de jaren '90 ontstonden er plannen om het oude ambacht nieuw leven in te blazen. Uiteindelijk kon in 2008 begonnen worden met de bouw van een nieuwe werf, naar oud voorbeeld. In hetzelfde pand is een ambachtelijke smederij gevestigd.

Voor de kalkoven geldt een soortgelijk verhaal. De pijpen van de voormalige ovens steken fier de lucht in en het complex ligt er mooi bij, aan het water. Oorspronkelijk werd het in 1918 – '20 gebouwd door de gebroeders Vos om er kalk uit schelpen te branden.

Maar die kalkoven sloot in 1975 en werd in 1989 gesloopt. In 1995 besloot men om een deel toch weer, met oud materiaal, op te bouwen en in te richten als horeca-gelegenheid. Helaas voor ons is het restaurant niet open. We zullen ergens anders op zoek moeten naar een kop koffie...




Dit verhaal is geschreven in 2011 en is eerder verschenen in de Artishock Berichten, het maandblad van Vereniging Artishock in Soest. Het kan zijn dat inmiddels de situatie ter plaatse gewijzigd is.


Tekening: Gerard Kuit


Foto: Jan de Stripman

Bronnen: Jacobus Craandijk – Wandelingen door Nederland 1879; Prof. J.A. De Rijk e.a. – Wandelingen door Gooi- en Eemland 1905; Jac.P.Thijsse – Langs de Zuiderzee 1915; Monumenten in Nederland - Noord-Holland 2006 ; Google maps en Wikipedia.


Op Google Maps: Huizen