donderdag 29 december 2011

De Veluwe 4 - Het Nationaal park.

Na het gehucht de Valk, voorheen gelegen op de Valksche heide, rijden we het dorp Wekerom binnen dat vroeger ingeklemd werd door het Wekeromsche zand. Van dat laatste is nog een behoorlijk stuk, ten zuid-oosten van het dorp, behouden gebleven. Zo’n 100 hectare is nog levend stuifzand, zoals de kenners dat zeggen.

Uitgestoven laagten worden hier afgewisseld door opgestoven hoogten, forten genoemd, waarvandaan mooie uitzichten te genieten moeten zijn. Daar omheen ligt naaldbos, met hier daar een heideveldje. Flora en fauna zijn de moeite waard, de kenner vind er ruig haarmos, heidespurrie en klein tasjeskruid, de niet-kenner kan deze plantjes ook vinden maar weet dan niet dat ze zo heten. Terwijl boven hem geelgorzen, tapuiten en zelfs raven rondvliegen.

Wekerom hoort tegenwoordig bij de mega-gemeente Ede, met bijna 400 vierkante kilometer een van de grootste van ons land. Ter vergelijking: Amsterdam mat in 1984 nog geen 180 vierkante kilometer, Soest ruim 45. Van Wekerom valt ons niet veel meer op dan dat er weer een grote silo staat. Veevoer, graan, suikerbieten ? Ik weet het niet.




We rijden verder over het voormalige Eschoterveld, nu weidegebied, ooit heide, richting Otterlo. Dit Veluwedorp, waar de hoofdingang van het nationaal park de Hoge Veluwe is, laten we rechts liggen *). We nemen de N 304 langs de noordrand van het park.

Het verhaal gaat dat de gefortuneerde zakenman Kröller, die aan het begin van de 20e eeuw zo’n 6000 hectare Veluwegrond bij elkaar kocht om er zijn jachtpartijen op te houden, op een zekere dag aan de dorpssmid van Ede vroeg of die voor hem een hek kon maken. ‘Welzeker’, antwoordde de handwerksman. Waarop Kröller zei: ‘Lever me dan maar veertig kilometer !’ Hij wilde zijn hele bezit laten omheinen. Niet zozeer om onbevoegden buiten te houden, maar vooral om te voorkomen dat het wild, dat waarschijnlijk minder gecharmeerd was van zijn moordlustige hobby, er uit zou weglopen.

Aan het eind van de 19e eeuw was de Hoge Veluwe een grote, dorre stuifzandvlakte. De eerste ontginners plantten er rond 1890 dennen en sparren en onder leiding van Kröller werd het wat het nu is, een gevarieerd landschapspark. Van oorsprong kwamen er edelherten, reeën en wilde zwijnen in het gebied voor. Later zijn er ook moeflons uitgezet, wilde schapen, afkomstig uit Corsica en Sardinië.

Om tussendoor wat van het jagen bij te komen gaf Kröller de bekende architect Berlage opdracht om een jachtslot te bouwen. Dat resulteerde in een gebouw dat van boven gezien de vorm heeft van een gewei, centraal staat een toren. Het is genoemd naar de heilige Hubertus, gestorven in 727 en ooit bisschop van Luik en Tongeren. Hij wordt beschouwd als de schutspatroon (wat een toepasselijk woord) van de jacht.

Volgens de legende had Hubertus ooit een ontmoeting met een edelhert dat tussen zijn gewei een kruis op het hoofd droeg. Wellicht heeft hem dat een stuk geloviger gemaakt, van de jacht heeft het hem en zijn navolgers niet weerhouden. Het slot ligt aan een grote vijver bevolkt door karpers die zo gewend zijn om gevoerd te worden, dat ze het brood uit je hand eten.


Mevrouw Müller, de vrouw van Kröller, hield meer van kunst dan van jagen. Om haar verzameling onderdak te bieden liet het echtpaar midden in hun park een museum bouwen. Het herbergt onder meer een fraaie collectie schilderijen van van Gogh en zijn tijdgenoten. Er omheen ligt een mooie beeldentuin.

In het park, niet ver van de weg van Otterlo naar het jachtslot, staat een monument voor generaal Christiaan de Wet. Deze Zuid-Afrikaanse boerenleider leefde van 1854 tot 1922 en beleefde successen in de oorlog tegen de Engelsen. Zijn inspanningen leidden tot het apartheidsregime waar pas een paar jaar geleden, met de vrijlating van Nelson Mandela en de daarop volgende verkiezingen, een eind aan kwam.

Veel Nederlanders sympathiseerden indertijd met de boeren, die in hun ogen een vrijheidsstrijd voerden. Dat zij zich op hun beurt weer zouden ontpoppen tot genadeloze onderdrukkers was misschien niet te voorzien. Hoewel rond die tijd overal de slavernij werd afgeschaft, duurde het nog heel lang voor aan de oorspronkelijke bewoners van de koloniën ook enige rechten toegekend werden.

Maar dit terzijde, het monument voor generaal de Wet is een curieuze herinnering in een verder mooi park, dat zijn ontstaan dankt aan een omstreden vrijetijdsbedrijf, de jacht. Er wordt trouwens nog steeds gejaagd op de Hoge Veluwe. ‘Om de wildstand te reguleren.’ Zeggen de jagers. Om de zelfde reden wordt het wild ‘s winters zeker bijgevoerd ? Als je ze ‘s winters bijvoert is het toch niet vreemd dat er ‘s zomers teveel zijn ? En daarbij, wat is teveel ? Maar laat ik me niet in deze moeizame discussie mengen. Ik kan me er alleen maar om verbazen dat de wet deze vorm van lustmoord toestaat. Zinnige argumenten om er mee door te gaan heb ik nog niet gehoord.

Je kunt het park trouwens rustig bezoeken, zonder angst dat de kogels je om de oren vliegen. Er zijn veel voorzieningen voor de toerist, zoals gratis fietsen, uitkijkposten en restaurants. Wij rijden zoals gezegd langs de noordrand en verlaten de doorgaande weg bij Hoenderloo.


Nogmaals de pelmolen

In de vorige aflevering schreef ik over een molen bij Barneveld die op de kaart stond als een pelmolen. Ik wist niet zeker of die molen er nog was en waarvoor een pelmolen gebruikt werd. Op een avond werd ik gebeld door Meindert Rasker, lid van de tekenclub van Artishock, die me een stukje voorlas uit een boekje over molens. Later bezorgde hij me kopietjes van de betreffende passages en nu kan ik u, dankzij Meindert, melden dat een pelmolen gebruikt werd voor het pellen van graan of rijst. De speciale molenstenen werden daarvoor zo afgesteld dat ze de korrels niet fijn drukten, maar alleen van hun buitenste vliesje ontdeden. Van een ander Artishocklid, Herman Joosten, kreeg ik kort daarna informatie over de omgeving van Arnhem. Dat zal later in het verhaal zeker nog van pas komen. Als de kwaliteit van mijn bijdragen toeneemt is dat dus mede te danken aan deze twee lezers !

*) Aan Otterlo missen we qua stedenschoon niet heel veel. Er staat een gotische kerk, grotendeels uit de 15e eeuw en binnen de gemeente vallen het door Berlage ontworpen jachtslot st. Hubertus, gebouwd tussen 1915 en 1920 en het Kröller - Müller museum uit 1921, naar ontwerp van H. van der Velde. Aanvankelijk was een veel groter museum gepland maar door de economische crisis heeft men wat gas terug moeten nemen. Het huidige gebouw was eigenlijk bedoeld als tijdelijk onderkomen voor de kunstcollectie, het is later uitgebreid, onder andere met de fraaie beeldentuin.

Deze verhalenreeks is, in 1998, geschreven voor de Artishockberichten, het maandblad van culturele vereniging Artishock in Soest. Omstandigheden ter plaatse kunnen inmiddels veranderd zijn.


Met dank aan: Juul van de Poll, bibliotheek Soest.

Tekening: Gerard Kuit

Bronnen: Grote historische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1990; Grote topografische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1987; Ontdek de Veluwe - IVN in samenwerking met de VARA 1981; Handboek Natuurmonumenten 1996; Wandelingen door Nederland, Gelderland I, door J. Craandijk - Tjeenk Willink 1894; Eerste Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopedie, deel IX en X - 1950; Lexicon dorpen en steden benelux - Prisma 1984; Kramers woordenboek -1956.



Geen opmerkingen: