donderdag 29 december 2011

De Veluwe 4 - Het Nationaal park.

Na het gehucht de Valk, voorheen gelegen op de Valksche heide, rijden we het dorp Wekerom binnen dat vroeger ingeklemd werd door het Wekeromsche zand. Van dat laatste is nog een behoorlijk stuk, ten zuid-oosten van het dorp, behouden gebleven. Zo’n 100 hectare is nog levend stuifzand, zoals de kenners dat zeggen.

Uitgestoven laagten worden hier afgewisseld door opgestoven hoogten, forten genoemd, waarvandaan mooie uitzichten te genieten moeten zijn. Daar omheen ligt naaldbos, met hier daar een heideveldje. Flora en fauna zijn de moeite waard, de kenner vind er ruig haarmos, heidespurrie en klein tasjeskruid, de niet-kenner kan deze plantjes ook vinden maar weet dan niet dat ze zo heten. Terwijl boven hem geelgorzen, tapuiten en zelfs raven rondvliegen.

Wekerom hoort tegenwoordig bij de mega-gemeente Ede, met bijna 400 vierkante kilometer een van de grootste van ons land. Ter vergelijking: Amsterdam mat in 1984 nog geen 180 vierkante kilometer, Soest ruim 45. Van Wekerom valt ons niet veel meer op dan dat er weer een grote silo staat. Veevoer, graan, suikerbieten ? Ik weet het niet.




We rijden verder over het voormalige Eschoterveld, nu weidegebied, ooit heide, richting Otterlo. Dit Veluwedorp, waar de hoofdingang van het nationaal park de Hoge Veluwe is, laten we rechts liggen *). We nemen de N 304 langs de noordrand van het park.

Het verhaal gaat dat de gefortuneerde zakenman Kröller, die aan het begin van de 20e eeuw zo’n 6000 hectare Veluwegrond bij elkaar kocht om er zijn jachtpartijen op te houden, op een zekere dag aan de dorpssmid van Ede vroeg of die voor hem een hek kon maken. ‘Welzeker’, antwoordde de handwerksman. Waarop Kröller zei: ‘Lever me dan maar veertig kilometer !’ Hij wilde zijn hele bezit laten omheinen. Niet zozeer om onbevoegden buiten te houden, maar vooral om te voorkomen dat het wild, dat waarschijnlijk minder gecharmeerd was van zijn moordlustige hobby, er uit zou weglopen.

Aan het eind van de 19e eeuw was de Hoge Veluwe een grote, dorre stuifzandvlakte. De eerste ontginners plantten er rond 1890 dennen en sparren en onder leiding van Kröller werd het wat het nu is, een gevarieerd landschapspark. Van oorsprong kwamen er edelherten, reeën en wilde zwijnen in het gebied voor. Later zijn er ook moeflons uitgezet, wilde schapen, afkomstig uit Corsica en Sardinië.

Om tussendoor wat van het jagen bij te komen gaf Kröller de bekende architect Berlage opdracht om een jachtslot te bouwen. Dat resulteerde in een gebouw dat van boven gezien de vorm heeft van een gewei, centraal staat een toren. Het is genoemd naar de heilige Hubertus, gestorven in 727 en ooit bisschop van Luik en Tongeren. Hij wordt beschouwd als de schutspatroon (wat een toepasselijk woord) van de jacht.

Volgens de legende had Hubertus ooit een ontmoeting met een edelhert dat tussen zijn gewei een kruis op het hoofd droeg. Wellicht heeft hem dat een stuk geloviger gemaakt, van de jacht heeft het hem en zijn navolgers niet weerhouden. Het slot ligt aan een grote vijver bevolkt door karpers die zo gewend zijn om gevoerd te worden, dat ze het brood uit je hand eten.


Mevrouw Müller, de vrouw van Kröller, hield meer van kunst dan van jagen. Om haar verzameling onderdak te bieden liet het echtpaar midden in hun park een museum bouwen. Het herbergt onder meer een fraaie collectie schilderijen van van Gogh en zijn tijdgenoten. Er omheen ligt een mooie beeldentuin.

In het park, niet ver van de weg van Otterlo naar het jachtslot, staat een monument voor generaal Christiaan de Wet. Deze Zuid-Afrikaanse boerenleider leefde van 1854 tot 1922 en beleefde successen in de oorlog tegen de Engelsen. Zijn inspanningen leidden tot het apartheidsregime waar pas een paar jaar geleden, met de vrijlating van Nelson Mandela en de daarop volgende verkiezingen, een eind aan kwam.

Veel Nederlanders sympathiseerden indertijd met de boeren, die in hun ogen een vrijheidsstrijd voerden. Dat zij zich op hun beurt weer zouden ontpoppen tot genadeloze onderdrukkers was misschien niet te voorzien. Hoewel rond die tijd overal de slavernij werd afgeschaft, duurde het nog heel lang voor aan de oorspronkelijke bewoners van de koloniën ook enige rechten toegekend werden.

Maar dit terzijde, het monument voor generaal de Wet is een curieuze herinnering in een verder mooi park, dat zijn ontstaan dankt aan een omstreden vrijetijdsbedrijf, de jacht. Er wordt trouwens nog steeds gejaagd op de Hoge Veluwe. ‘Om de wildstand te reguleren.’ Zeggen de jagers. Om de zelfde reden wordt het wild ‘s winters zeker bijgevoerd ? Als je ze ‘s winters bijvoert is het toch niet vreemd dat er ‘s zomers teveel zijn ? En daarbij, wat is teveel ? Maar laat ik me niet in deze moeizame discussie mengen. Ik kan me er alleen maar om verbazen dat de wet deze vorm van lustmoord toestaat. Zinnige argumenten om er mee door te gaan heb ik nog niet gehoord.

Je kunt het park trouwens rustig bezoeken, zonder angst dat de kogels je om de oren vliegen. Er zijn veel voorzieningen voor de toerist, zoals gratis fietsen, uitkijkposten en restaurants. Wij rijden zoals gezegd langs de noordrand en verlaten de doorgaande weg bij Hoenderloo.


Nogmaals de pelmolen

In de vorige aflevering schreef ik over een molen bij Barneveld die op de kaart stond als een pelmolen. Ik wist niet zeker of die molen er nog was en waarvoor een pelmolen gebruikt werd. Op een avond werd ik gebeld door Meindert Rasker, lid van de tekenclub van Artishock, die me een stukje voorlas uit een boekje over molens. Later bezorgde hij me kopietjes van de betreffende passages en nu kan ik u, dankzij Meindert, melden dat een pelmolen gebruikt werd voor het pellen van graan of rijst. De speciale molenstenen werden daarvoor zo afgesteld dat ze de korrels niet fijn drukten, maar alleen van hun buitenste vliesje ontdeden. Van een ander Artishocklid, Herman Joosten, kreeg ik kort daarna informatie over de omgeving van Arnhem. Dat zal later in het verhaal zeker nog van pas komen. Als de kwaliteit van mijn bijdragen toeneemt is dat dus mede te danken aan deze twee lezers !

*) Aan Otterlo missen we qua stedenschoon niet heel veel. Er staat een gotische kerk, grotendeels uit de 15e eeuw en binnen de gemeente vallen het door Berlage ontworpen jachtslot st. Hubertus, gebouwd tussen 1915 en 1920 en het Kröller - Müller museum uit 1921, naar ontwerp van H. van der Velde. Aanvankelijk was een veel groter museum gepland maar door de economische crisis heeft men wat gas terug moeten nemen. Het huidige gebouw was eigenlijk bedoeld als tijdelijk onderkomen voor de kunstcollectie, het is later uitgebreid, onder andere met de fraaie beeldentuin.

Deze verhalenreeks is, in 1998, geschreven voor de Artishockberichten, het maandblad van culturele vereniging Artishock in Soest. Omstandigheden ter plaatse kunnen inmiddels veranderd zijn.


Met dank aan: Juul van de Poll, bibliotheek Soest.

Tekening: Gerard Kuit

Bronnen: Grote historische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1990; Grote topografische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1987; Ontdek de Veluwe - IVN in samenwerking met de VARA 1981; Handboek Natuurmonumenten 1996; Wandelingen door Nederland, Gelderland I, door J. Craandijk - Tjeenk Willink 1894; Eerste Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopedie, deel IX en X - 1950; Lexicon dorpen en steden benelux - Prisma 1984; Kramers woordenboek -1956.



dinsdag 20 december 2011

De Veluwe 3 - Barneveld en de Gelderse Vallei

Op een vrije door-de-weekse-dag in juli stappen Elly en ik in de auto en rijden een rondje Veluwe. Achter Amersfoort nemen we een rustige weg, langs Stoutenburg en Achterveld, naar Barneveld. Het dorpje Stoutenburg is genoemd naar een kasteel dat hier vroeger gestaan moet hebben. Op de kaart staat aangegeven dat er nog steeds een kasteel is, aan een zijweggetje verstopt tussen de bomen. Maar de originele middeleeuwse ridderhofstad waar het dorp naar genoemd is in 1874 afgebroken. Het huidige herenhuis in neorenaissance-stijl dateert uit 1888 en ligt zo goed verscholen dat we het ongezien passeren.

Nauwelijks twintig minuten van huis rijden we al door een heerlijk, kleinschalig, rustig en gemoedelijk, mooi en knus landschap. Er zijn houtwallen en kleine bosjes, weilanden met koeien en mooie boerderijen met ook weer bomen eromheen. De weg voert hier tussen de Barneveldsebeek en de Modderbeek door, twee van de beken die in Amersfoort samenkomen. Met de Moorsterbeek, de Heiligenbergerbeek en het Valleikanaal gaan ze dan verder als de Eem, de langste in ons land ontspringende rivier. Deze twee beken voeren water af van de hoger gelegen Veluwe. 

 

Het volgende gehucht heet Musschendorp en daarna komt Achterveld. Van de beide beekjes zien we niets, die kabbelen onzichtbaar achter de weilanden. Het maakt het er niet minder aangenaam op. De weg heet hier de Hessenweg, genoemd naar de oude hessenkarren, de vrachtwagens van vroeger die, getrokken door paarden, over de heide reden. Zij vervoerden handelswaar van Duitsland naar Holland. In de vorige eeuw werd hier tol geheven, getuige de twee tolhuizen die Achterveld nog rijk is. (Op de kaart ontdekte ik later, wat meer naar het noorden, het gehucht Jannendorp, daar moet ik ook nog eens heen !)



We gaan onder de A 30 door en rijden per ongeluk het parkeerterrein van tenniscomplex De Watermolen op. In vroeger eeuwen wemelde het op de Veluwe van de watermolens. Door dit landschap dat door de gletsjers in de ijstijd tot zijn huidige vorm gekneed is, stroomt een menigte beekjes naar de IJssel, de Rijn en de Eem. Waar in het westen vroeger de wind de belangrijkste energiebron vormde was dat hier het water.

De molens maalden graan, zaagden hout en werden ingezet bij het bewerken van wol en het maken van papier. Die naam, De Watermolen, is dus niet zo vreemd, er kan er hier best een gestaan hebben, vlak bij het punt waar de twee beekjes vroeger samenvloeiden. Rond Apeldoorn stonden in de 17e eeuw niet minder dan 96 watermolens, dus waarom ook niet eentje bij Barneveld ? *)



Barneveld is een aardig dorp met een bezienswaardige kerk **) waar Jan van Schaffelaar, op 16 juli 1482, van de toren sprong. Hij deed dat dus niet van de toren van het aardige landhuis ***), dat naar hem genoemd is en vlak buiten het dorp staat. Dat is veel later gebouwd en naar de middeleeuwse held genoemd.

Jan was een ruiterhoofdman die, in dienst van David van Bourgondië, tijdens de hoekse en kabeljauwse twisten Barneveld veroverde. Jan moet een kabeljauw geweest zijn want hij en zijn mannen werden aangevallen door de hoeksen uit Amersfoort en Nijkerk. In het nauw gebracht vluchtten ze de kerktoren op. In ruil voor een vrije aftocht voor zijn krijgsmakkers sprong Jan uiteindelijk van de toren. Heel dapper en onzelfzuchtig.

Barneveld staat verder bekend om zijn kippen, het had jarenlang de grootste pluimvee- en eiermarkt van Nederland. Een zorgvuldig fokprogramma, waar onder anderen boerenkippen, maar ook exotische rassen als Brahma’s, Langshangs en Buff Orpingtons aan meewerkten, resulteerde uiteindelijk in het vermaarde Barnevelder hoen, dat geliefd is vanwege de mooie grote eieren die het legt. In het dorp kom je overigens geen kip tegen. Wel staan er een paar grote graansilo’s, misschien voor het kippenvoer ? 




We zoeken de weg naar Wekerom en Otterlo, een rustige weg door de Gelderse Vallei. Het patat-ei staat langs de N344, de provinciale weg naar Apeldoorn, dus dat zien we niet. De Gelderse Vallei is ook gevormd in de ijstijd en er schijnt heel vroeger een zijarm van de Rijn doorheen gestroomd te hebben. Nu is het een agrarisch gebied waar veel koeien grazen en beetje aan landbouw wordt gedaan.

Als we de oude kaarten van rond 1850 erbij pakken blijkt dat er hier flinke veengebieden waren, namen als Kootwijkerbroek, Callenbroeck, Essenerbroek en Puurveenseveld duiden daar ook op. Ten zuiden van het dorpje de Valk lag de Valksche heide, nu bijna helemaal bebost. En Wekerom lag te midden van het Wekeromse zand, dat nu ook voor het grootste deel dichtgegroeid is. Nog zuidelijker lagen de Doesburger- en Edesche heide. Die nu voor een deel zijn omgezet in akkerland en bos. Alleen het zuidoostelijke deel is nog open heidelandschap en is nu in gebruik als militair oefenterrein.



Bijschrift: *) Op de topografische kaart van 1850 staat op deze plaats inderdaad een watermolen aangegeven. Een stukje terug langs de beek was er nog een en die staat ook nog op de kaart van 1985 als Pelmolen. Of er hier vroeger iets gepeld werd, of dat het pellen te maken heeft met een linnen stof, die gebruikt werd om handdoeken en servetten van te maken, weet ik niet. Mijn naslagwerken geven geen uitsluitsel.

**) De kerk is gewijd aan st Odulphus, de onderste torengeledingen dateren uit de 14e eeuw, het bovenstuk uit de 15e. De rest van de kerk kwam in de 15e eeuw tot stand op de plaats van een 14e eeuwse voorganger. Binnen staat 17e eeuws kerkmeubilair en een orgel uit 1765, gebouwd door A. Paradijs. Buiten staat een standbeeld voor Jan van Schaffelaar,naar ontwerp van B. van Hove,uit 1902

***) Het landhuis werd in 1852 - '53 gebouwd in opdracht van J.H. van Zuylen van Nievelt en is ontworpen door A. van Veggel. Het paleisachtige huis heeft een H-vormige plattegrond en is opgetrokken in een neostijl die Willem II-gotiek genoemd wordt. De gevels wemelen van de kantelen, arkeltorens, balustraden en versierde vensteromlijstingen. Het interieur is niet minder weelderig en bevat druipsteen-stucplafonds en neogotische schoorsteenmantels met de wapens van de bouwheer en zijn echtgenote. Naast het huis ligt een geometrisch, 18e eeuws parkbos en er tegenover een landschapspark ontworpen door J.D. en L.P. Zocher. Het kasteel is inmiddels eigendom van de gemeente Barneveld, het park wordt beheerd door het Gelders Landschap. 8 januari 2012 is er open huis.

Sinds 2009 staat er in Barneveld ook een splinternieuw Schaffelaartheater. Een modern gebouw waarin een grote zaal met 550 zitplaatsen en een kleinere met 198 plaatsen. Meer info op de website www.schaffelaartheater.nl

Op de tekening van Gerard staat 'Den Olden Floris' afgebeeld. Deze standerdmolen staat in het buurtschap Callenbroeck bij Terschuur. Zie voor meer info de website www.denoldenflorus.nl


Deze verhalenreeks is, in 1998, geschreven voor de Artishockberichten, het maandblad van culturele vereniging Artishock in Soest. Omstandigheden ter plaatse kunnen inmiddels veranderd zijn.

Met dank aan: Juul van de Poll, bibliotheek Soest.

Tekening: Gerard Kuit

Bronnen: Grote historische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1990; Grote topografische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1987; Ontdek de Veluwe - IVN in samenwerking met de VARA 1981; Handboek Natuurmonumenten 1996; Wandelingen door Nederland, Gelderland I, door J. Craandijk - Tjeenk Willink 1894; Eerste Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopedie, deel IX en X - 1950; Lexicon dorpen en steden benelux - Prisma 1984; Kramers woordenboek -1956; Monumenten in Nederland, de delen Utrecht en Gelderland - Rijksdienst voor de monumentenzorg 1997.


Website Gemeente Barneveld www.barneveld.nl

Website kasteel de Schaffelaar www.kasteeldeschaffelaar.com
Landgoed Schaffelaar op de site van het Gelders Landschap 

dinsdag 13 december 2011

Veluwe 2 - Van woeste heide tot vakantiebestemming

Als je oude en nieuwe kaarten van de Veluwe met elkaar vergelijkt vallen een paar dingen direct op. De bebouwing, vooral langs de randen, is enorm toegenomen, dorpjes als Apeldoorn en Arnhem zijn grote steden geworden. En er is nu veel meer bos dan vroeger.

Halverwege de vorige eeuw waren er alleen wat kleine bosperceeltjes. Dat er helemaal geen boom meer in ons land stond is wat overdreven, maar veel bos was er niet. Er werd wat aangeplant voor de scheepsbouw, rechte stammen om masten van te maken, het zogenaamde mastbos. Er was hakhout *), lage boomstronken waar de uitlopers afgezaagd en gehakt werden.  En boerengeriefhout, waar de boeren stelen voor hun gereedschap en paaltjes voor hekken weghaalden. Verder waren er houtwallen als afscheiding tussen de akkers en werden er bomen langs de wegen geplant. 

 
Maar voor het grootste deel was de Veluwe heide en zandverstuiving. Die twee hangen nauw met elkaar samen. De heide werd gebruikt om er schapen op te weiden. ‘s Nachts stonden die in de potstal, een schaapskooi gevuld met heideplaggen. Die plaggen raakten doordrenkt van de schapenstront en werden telkens van een nieuwe, schone bovenlaag voorzien.

Als de stal vol was werden de plaggen uit de stal gehaald en als mest over het land verspreid. Door het teveel afplaggen van de heide kwam hier en daar de onderliggende zandgrond aan de oppervlakte en ontstonden er zandverstuivingen.

De schapen leverden natuurlijk ook wol, van de heidestruiken werden bezems gemaakt en er werden bakkersovens op gestookt. De hei was dus in vroeger eeuwen een belangrijke onderdeel van de economie.
Rond 1900 kwam daar een eind aan. De kunstmest werd uitgevonden en wol werd elders, vooral in Australië, goedkoper geproduceerd.

De grote schaapskudden verdwenen en de hei begon dicht te groeien. Voordien werden jonge bomen en struiken door de schapen weggegraasd, of door de herders platgebrand. Bovendien werd er, om weidse, kale en schrale land van de Veluwe toch economisch rendabel te maken, nu juist bos aangeplant.


In 1888 werd de Nederlandsche Heidemaatschappij opgericht, een vereniging zonder winstoogmerk, die adviezen gaf op het gebied van ontginning, grondverbetering, bosbouw, wegenaanleg en dergelijke. Een van de belangrijkste doelstellingen was de opbrengst van het heidelandschap te vergroten. Er werden produktiebossen aangeplant, gemakkelijk te herkennen aan de rechte rijen, dicht op elkaar groeiende bomen. Vooral naaldbomen bleken het goed te doen op de arme zandgrond. Vandaar dat er nu op de Veluwe meer bos is dan een eeuw geleden.

Het ontginnen van de woeste gronden is tot ver na de tweede wereldoorlog doorgegaan. In polygoon journaals uit die tijd jubelt de opgewekte commentaarstem dat ‘beken rechtgetrokken en waardeloze bosjes opgeruimd worden’. Maar nu, dertig, veertig jaar later, zitten we met de problemen.

De overgebleven natuurgebieden verdrogen in rap tempo. Omdat er geen begroeiing is die het water vasthoudt en de kaarsrechte beken alle neerslag snel afvoeren naar de grote rivieren. Waar het een beetje heuvelachtig is wordt met het regenwater ook de vruchtbare bovenlaag van het bouwland weggespoeld. De overstromingen van de laatste jaren illustreren dat het niet slim is om het landschap zo grootschalig te veranderen.

Natuurbeschermers, waterschappen en landbouworganisaties nemen nu maatregelen om het al te voortvarend ontginnen en rechttrekken weer ongedaan te maken. Oude beeklopen worden nu weer uitgegraven om het water langer vast te houden. Er moeten weer moerassen ontstaan en hier en daar wil men zelfs dijken doorsteken. En er wordt geprobeerd om de overgebleven heidegebieden te behouden. Zo blijven we lekker bezig.


De eersten die de Veluwe als recreatieterrein ontdekten waren de jagers. Al in de 17e eeuw kocht koning Willem III er het middeleeuwse kasteel het Oude Loo, bij Apeldoorn. Hij bouwde er een nieuw lustslot, nu bekend als ‘het koninklijk paleis het Loo’. Er omheen werd een park aangelegd en om te jagen kochten de Oranjes grote aangrenzende delen Veluwe op.

Het opgejaagde wild moest ook af en toe op adem komen en daarom werd er bos aangeplant, waar het zich in kon verschuilen. Ook elders op de Veluwe zijn door particulieren jachtsloten en wildbanen aangelegd. Het meest recente en bekende is het Nationaal park de Hoge Veluwe, waarvoor het gefortuneerde echtpaar Kröller-Müller in 1913 de basis legde.

Rond 1900 werd het gebied gemakkelijker toegankelijk door de aanleg van de spoorweg van Amsterdam naar Arnhem en wat later de lijn van Arnhem naar Apeldoorn. Er was een stoomtram tussen Velp en Dieren en een paardentram tussen Velp en Arnhem. Voor de massa was vrije tijd toen nog een onbekend begrip. Een arbeider werkte in 1910 nog 10 tot 12 uur per dag en zes dagen per week. Na de tweede wereldoorlog werd de 8-uurige werkdag algemeen ingevoerd, net als de vrije zaterdag en kreeg men een aantal weken doorbetaalde vakantie per jaar. 

Illustratie uit Craandijks Wandelingen door Nederland, getekend door P.A.Schipperus...
 Sociologen maakten zich wel zorgen over de vraag hoe de bevolking met zijn toegenomen vrije tijd om zou gaan. De Eerste Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopedie uit 1950 beveelt een actieve vrijetijdsbesteding aan. ‘De passieve vormen doen een beroep op de gemakzucht in de mens (...)Hij hoeft alleen maar een kaartje te kopen en de meest verschillende soorten vermaak worden over hem uitgestort, liefst gepaard aan veel lawaai. Verdoving schijnt de prettigste vorm van vrije-tijdsbesteding te zijn (...)Pret, sensatie, opwinding wordt dan meer en meer het enige waarnaar men vraagt’.

Om de recreërende mens te begeleiden werden er in die jaren veel min of meer educatieve verenigingen opgericht en volkshuizen gesticht. Men deed daar veel aan fietsen, wandelen en kamperen in de vrije natuur. De Veluwe werd een populaire vakantiebestemming. En als je er nu rondrijdt zie je nog steeds veel ouderen die traditie levend houden.

Dominee Craandijk heeft dit massa-toerisme niet meer meegemaakt, maar doet wel verslag van een andere eigentijdse ontwikkeling. De medische wereld kwam namelijk tot de overtuiging dat het voor leiders aan geestelijke- en of lichamelijke kwalen goed was om in de buitenlucht te verblijven. Her en der werden kuuroorden gesticht, ook op de Veluwe zoals we later zullen zien.

We gaan wat bezienswaardigheden langs die de dominee ook bezocht en wandelen ook een stukje want: ‘Het rechte genot blijft nog altijd, te voet de bosschen te doorkruisen, de heuvelen te beklimmen, de vergezichten te genieten.’ Ook al .. ‘wenschen wij, waar het noodig is, de nieuw aangeboden gelegenheden tot sneller vervoer niet te versmaden...’ Met andere woorden wandelen is leuk, maar als we echt ergens willen komen nemen we toch liever de auto.

Op het kaartje, getekend door Gerard Kuit, de omgeving van Hoog-Buurlo, waar een van de weinige oudere loofbossen op de Veluwe te vinden is. De heide wordt weer door een schaapskudde begraasd. 



*) Onlangs maakte het VARA-radioprogramma Vroege Vogels melding van hakhoutstobben, eigenlijk onderaardse boomstammen waarvan eeuwenlang de uitlopers afgezaagd zijn, van ongekende ouderdom. Op sommige plaatsen op de Veluwe zouden stobben staan van meer dan duizend jaar oud. Omdat in de afgelopen eeuw de hakhoutpercelen niet meer bijgehouden zijn groeien er nu volwassen bomen op die eeuwenoude wortels. Als men op een oude stobbe één uitloper heeft laten uitgroeien wordt dat een spaartelg genoemd, spaartelgenbossen zijn onder andere te vinden in de Planken Wambuis.
Op de website bomeninfo.nl vindt ik hierover, in 2011, het volgende: De afgelopen jaren is er naar de eikengroepen op de Wilde Kamp bij Garderen onderzoek gedaan door een team van onderzoekers van Wageningen Universiteit en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten in opdracht van Geldersch Landschap. Hun rapport is gepubliceerd op 12 december 2007. Hun conclusie is dat deze eikenclusters stammen uit de tweede helft van de 18e eeuw. "De uitbreiding van de clusters is hoofdzakelijk tot stand gekomen doordat horizontaal groeiende takken de grond hebben geraakt en wortels zijn gaan vormen." Het zijn dan ook geen oeroude hakhoutstoven.”



Deze verhalenreeks is, in 1998, geschreven voor de Artishockberichten, het maandblad van culturele vereniging Artishock in Soest.


Tekening: Gerard Kuit

Bronnen: Grote historische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1990; Grote topografische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1987; Ontdek de Veluwe - IVN in samenwerking met de VARA 1981; Handboek Natuurmonumenten 1996; Wandelingen door Nederland, Gelderland I, door J. Craandijk - Tjeenk Willink 1894.

De Veluwe op Wikipedia

Met dank aan: Juul van de Poll, bibliotheek Soest.

dinsdag 6 december 2011

De Veluwe 1 - Het laatste oerwoud

Toen ik nog op de lagere school zat had de naam ‘Veluwe’ voor mij een haast mythische klank. Dat was de plek in Nederland waar de natuur nog wijds, ongerept en wild was. Daar liepen everzwijnen en edelherten los rond. Daar kon je eindeloos dwalen over heidevelden en zandverstuivingen en door eeuwig zingende bossen.

Misschien kwam het door de eenmalige, driedaagse schoolreis, waarmee de hoogste klas van de lagere school het verblijf op de school traditioneel afsloot. Die excursie bestond uit een fietskampeertocht naar Otterlo, op de Veluwe, en je hele schooltijd keek je daar naar uit. Mijn oudere broer en zus vertelden er sterke verhalen over. Dat was het hoogst haalbare. Toen mijn tijd eindelijk gekomen was brak ik, een paar dagen voor vertrek, mijn arm en kon ik niet mee. Mijn droom bleef bestaan.

Als ik in die jaren een flinke fietstocht maakte reed ik als vanzelf richting Veluwe. Dat deed ik al met mijn vriendjes toen ik een jaar of tien was. Die eerste fietstochtjes reikten niet veel verder dan Barneveld, dat zichzelf wel al een Veluwedorp noemt, maar eigenlijk nog op de rand van de Gelderse vallei ligt.

Barneveld heeft veel kippenfokkers en langs een van de doorgaande wegen staat dan ook een friettent in de vorm van een reusachtig ei. Daar aten we een frietje en fietsten weer naar huis. We durfden ook niet veel verder, want naarmate je verder van huis fietst duurt de terugweg immers ook langer. Na een paar uur bereik je een psychologische barrière. Verder gaan betekent dat je misschien de terugtocht niet meer haalt. Kinderen van een jaar of tien, twaalf fietsen vaak zonder problemen afstanden waar volwassenen de grootste moeite mee hebben. Maar de onzekerheid won het toen altijd van de drang om uit te testen waar mijn grenzen lagen.

Later, toen ik groter en sterker werd, heb ik de Hoge Veluwe wel per fiets doorkruist en ik heb er een paar keer gekampeerd. Toch heb ik lang niet alle mooie en interessante stukken van de Veluwe gezien. Reden genoeg om er nog eens een rondritje te maken. Ook omdat dominee Craandijk er eind vorige eeuw gewandeld heeft, toen het gebied nog echt woest en ledig was.


In de prehistorie was heel Nederland, dus ook de Veluwe, bedekt met oerwoud. De wetenschappers zijn het er niet over eens of het een dicht aaneengesloten bos was. Of eerder een parkachtig landschap met hier en daar open plekken, waar wilde paarden en oerrunderen graasden. Er groeiden in ieder geval veel bomen, hoofdzakelijk loofbomen, zoals eiken en beuken. Naaldbomen kwamen van nature bijna niet in onze streken voor.

De eerste mensen vestigden zich langs de rivieren, die traag door ons oneindig laagland stroomden en drongen langzamerhand het oerwoud binnen. Hout was het belangrijkste bouwmateriaal en de enige brandstof. Dat bleef zo tot ver in de middeleeuwen.

Omdat de bevolking zich langzaam uitbreidde werd het areaal oerbos steeds kleiner. Noodgedwongen ging men minder hout gebruiken. Steen en kunstmatige steen, baksteen, werden meer en meer gebruikt om huizen van te bouwen. In de steden werd dit ook wel voorgeschreven om het risico van brand te verminderen. Kolen en turf kwamen in zwang als brandstof.

Het duurde echter tot de vorige eeuw voor er stalen schepen ontwikkeld werden die geen houten masten meer nodig hadden, maar stoommotoren gebruikten om vooruit te komen. Die ontwikkelingen kwamen net op tijd, het bos was namelijk op. Ons land was compleet kaalgeschoren en zag eruit als een stuk tropisch regenwoud waar net een groep Japanse houthakkers voorbij gekomen is: Woest en ledig.


Het laatste stukje oerbos, bij Beekbergen aan de oostkant van de Veluwe, werd rond 1870 ontgonnen. Een enkele, toen voor zweverig versleten, natuurliefhebber treurde er om en dat is geen wonder, het moet prachtig geweest zijn. Van der Aa beschrijft het in zijn Aardrijkskundig woordenboek van 1840 als volgt:

De plantengroei is er zoo weelderig als ergens in ons geheele land. Het bestaat meest uit elzenboomen, die zichzelven zaaien, en soms een hoogte van 20 ellen*) bereiken. Voorts ziet men er de schoonste esschen- en eikenboomen, heesters van de vreemdste soorten en wilde bloemen.’

Ook de fauna zal er bijzonder geweest zijn. Een andere liefhebber, dominee Heldring, schreef in 1841 dat de raaf, de roerdomp, het ijsvogeltje en de nachtegaal er broedden. Op de laatste na, nu allemaal zeldzame vogels. Craandijk maakte er in 1887 weinig woorden meer aan vuil: ‘Het woeste, maagdelijke, alleen bij wintervorst of in zeer droge zomers toegankelijk Beekbergerbosch is in welig bouwland veranderd.’ Voor de 19e eeuwer, die toch vooral met een economische blik naar de natuur keek, een hele vooruitgang.

Hedendaagse natuurliefhebbers kunnen nog steeds in spontane huilbuien losbarsten als je het Beekbergerbos ter sprake brengt. Het is ook om gillend gek van te worden, ruim honderd jaar terug lag daar nog een heus oerwoud ! Waar de oorspronkelijke, natuurlijke begroeiing, duizenden en duizenden jaren, ongestoord zijn gang had kunnen gaan. Stel je dat eens voor !! De treurnis die je bekruipt als je denkt aan al dat moois dat, zonder pardon, gerooid en drooggelegd is. Om het hout te kunnen verkopen en op het welige bouwland, bieten of aardappelen te kunnen verbouwen... Tranen springen je in de ogen.

Drieëndertig jaar later, in 1905, werd de vereniging tot behoud van Natuurmonumenten opgericht. Te laat !! Er was geen ongerepte natuur meer in ons land te vinden. En nu, meer dan een eeuw later, heeft Natuurmonumenten, schuldbewust natuurlijk, de welige bouwlanden bij Beekbergen aangekocht. Sommige zeldzame planten hebben in houtwallen en langs bermen, al die jaren van menselijk ontginnen overleeft en men probeert er nu het oerbos weer terug te kweken.

God, wat een treurnis ! Je zou er depressief van worden. Mijn kinderdroom berust dus op een vergissing. De Veluwe heeft niets natuurlijks meer. Het is een cultuurlandschap, ontstaan door menselijk ingrijpen.


Deze verhalenreeks is, in 1998, geschreven voor de Artishockberichten, het maandblad van culturele vereniging Artishock in Soest.

Bijschrift: *) Volgens Kramers woordenboek is een el 68 centimeter, 20 el is dus ruim 13,5 meter. Eigenlijk niet bijzonder hoog voor een boom. Volgens Elseviers nieuwe plantengids kunnen de grauwe en de zwarte els wel 24 meter hoog worden. Dat men een boom van 13 meter al iets bijzonders vond illustreert dat hoge bomen een zeldzaamheid waren in die tijd. Of dat de schatting niet erg nauwkeurig was.

Tekening: Gerard Kuit

Bronnen: Grote historische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1990; Grote topografische atlas van Nederland - Wolters-Noordhof 1987; Ontdek de Veluwe - IVN in samenwerking met de VARA 1981; Het Naardermeer - Natuurmonumenten 1980; Handboek Natuurmonumenten 1996; Wandelingen door Nederland, Gelderland I, door J. Craandijk - Tjeenk Willink 1894.



Radio-documentaire van 53 minuten over de sloop van het Beekbergerwoud, door OVT van de VPRO. 


Met dank aan: Juul van de Poll, bibliotheek Soest.

woensdag 30 november 2011

Wijk bij Duurstede 4 - Stadsmuren, een terras en de molen van Ruysdael

We verlaten het kasteelpark en slaan rechtsaf richting rivier. We lopen zo langs de restanten van de 15e eeuwse stadsmuur die hier voor een flink stuk bewaard is gebleven. Oorspronkelijk was de vesting voorzien van torens en vermoedelijk vijf stadspoorten. Van de torens resten nog twee ronde uitstulpingen in het restant van de stadsmuur, op de tweede, die bijna helemaal opgenomen is in latere bebouwing, heeft de beroemde molen van Ruysdael gestaan.

De enig overgebleven stadspoort dient nu als onderstel voor de korenmolen Rijn en Lek, maar om daar te komen moeten we eerst de Dijkstraat uitlopen, langs de Lek. Hier is de oude stadsmuur opgenomen in de hoge waterkering langs de rivier. De rest van de versterkingen rond Wijk bij Duurstede is in de 19e eeuw gesloopt.



'Fraaije riviergezichten zijn te genieten (…) van den koepel op den hoogen steenen muur (…) 't is daar heerlijk zitten in den stillen morgen of in den kalmen avondstond…', schrijft dominee Craandijk. En nog steeds is het terras op de kademuur een geliefde plaats om een kopje koffie, thee of iets sterkers te gebruiken. Je hebt er uitzicht op het haventje dat tegenwoordig voornamelijk de pleziervaart dient.

Wat verderop kun je het veerpontje zien gaan en '…de heuvels van Amerongen blaauwen in de verte waar de groene Betuwe met haar torens en dijken en boomgroepen en uiterwaarden zich voor ons uitbreidt.' We zien twee ooievaars met trage vleugelslag boven de huizen van het oude stadje opstijgen en naar grote hoogte cirkelen.

Als we weer opstappen is Wijk bij Duurstede tot leven gekomen. Antiek- en curiosawinkels en galeries hebben de deuren geopend voor het maandelijkse culturele rondje. Gerard koopt, in een zaakje vlak achter het terras, een mooie rode collectebus.


We lopen de Oeverstraat in, richting stadskern. Veel huizen in de stad dateren uit de 17e, soms zelfs 16e eeuw, maar die ouderdom gaat schuil achter 18e en 19e eeuwse voorgevels. Halverwege de straat springt de rooilijn terug voor een ondiep pleintje, achter een ijzeren hek. Hier staat een nog ouder gebouw, het st. Ewouds- en st. Elisabethsgasthuis, dat in de 14e eeuw gesticht werd door Willem, heer van Abcoude en Duurstede.

Eertijds was het een ziekenhuis, toen Craandijk het aan het eind van de 19e eeuw bezocht werden '…ouden lieden er opgenomen en kosteloos verpleegd, terwijl eenige anderen er "den kost hebben gekocht"…'. Hij trof er schilderachtige figuren: '…een oud-strijder van Waterloo en een bijna honderdjarige vrouw…' en '…een bejaard man en zijn dochter, van buitengewoon klein gestalte…'.

De oude muren zijn bedekt met een pleisterlaag en de voorgevel is voorzien van schuifvensters, maar inwendig zijn nog 14e eeuwse bouwdelen aan te wijzen. Het gasthuis is tot 1970 in gebruik geweest als bejaardenhuis, daarna is het opgedeeld in kantoren en woningen.

We wandelen door de Peperstraat, met nog meer aardige gevels, antiekwinkels en kunstzaken. Een bord nodigt uit tot een bezoek aan een café aan de Mazijk, een straat die je bereiken kunt via een smalle doorgang tussen oude muren. De Mazijk dankt zijn merkwaardige naam aan de muziek die de bisschop begeleidde op weg naar de kerk. We zouden nog meer cafés langs kunnen, misschien het museum kunnen bezoeken, maar dat doen we wellicht een andere keer.



NB: Dit verhaal is geschreven in 2002, voor het verenigingsblad van Artishock in Soest, de situatie ter plaatse kan inmiddels veranderd zijn. Het is ook eerder geplaatst op het voormalige Volkskrantblog.

Tekening: Gerard Kuit

Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874; Doriann Kransberg en Hans Mils: Kastelengids van Nederland, 1979; Bloemers, Louwe Kooijmans en Sarfatij - Verleden land, 1981; van Es, Sarfatij en Woltering (redactie) - Archeologie in Nederland, 1988; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997


Lokatie Wijk bijDuurstede op Google Maps 


woensdag 23 november 2011

Wijk bij Duurstede 3 – Middeleeuwse wallen en stadsboerderijen

Al in 1300 kreeg Wijk bij Duurstede stadsrechten, zo'n honderd jaar later werden de eerste stadsmuren aangelegd. Van die versterkingen is niets meer over. Het stadje omvatte aanvankelijk ongeveer een derde van de huidige binnenstad, een soort taartpunt, begrensd door het huidige kasteelpark en de straten: Mazijk, Plantsoensteeg en Achterstraat.

Al snel bleek dat te klein en in 1450 kwam er aan noord- en zuidkant een uitbreiding en werden er nieuwe muren gebouwd in een onregelmatige ronde vorm. Je kunt er nu omheenlopen langs de Singel, het Walplantsoen, de Dijkstraat en Langs de wal. En dat is op zich een goed idee want je komt er een aantal bezienswaardigheden tegen.


Zoals gezegd liepen wij eerst naar de Markt. Daar staat het gemeentehuis uit 1662 met aan weerszijden een hardstenen waterpomp uit 1759. Daarbovenuit torent de imposante toren van de hervormde kerk. In de eerste helft van de 14e eeuw stond hier al een veel kleinere kerk, maar tussen 1459 en 1496 verbleef bisschop David van Bourgondië regelmatig op kasteel Duurstede en in 1486 gaf hij opdracht tot de bouw van een groter, meer representatief gebouw, met een enorme toren.

Van die plannen is niet veel terechtgekomen. De toren is nooit afgebouwd, net zo min als de kerk zelf waarvan het koor in 1579 bovendien door brand verwoest en nimmer herbouwd werd. Dominee Craandijk noemt het resultaat: '…een groote, ten deele merkwaardige Hervormde kerk, met zwaren, schoon gebouwden, maar onvoltooiden toren…'.



Vanaf de markt wandelen wij de Maleborduurstraat in om bij de volgende kruising rechtsaf de Achterstraat in te slaan. Op nummer 18 staat hier een stadsboerderij uit 1495 die waarschijnlijk de oudste bewaard gebleven boerderij in ons land is. Vanaf de middeleeuwen tot een eind in de twintigste eeuw was de landbouw en dan vooral de fruitteelt, de belangrijkste bron van inkomsten voor Wijk en zijn bewoners.

Er staan meer oude boerderijen in en om de stad, maar Achterstraat nummer 18 is veruit de oudste. Het is overigens een tamelijk bescheiden, witgepleisterd pand. Je zou het zo voorbijlopen als de VVV er geen bordje op had aangebracht.

We lopen de andere kant weer op, richting kasteel. De binnenstad van Wijk bij Duurstede is een aardige mix van oude en nieuwe panden. Waarbij de nieuwbouw meestal bescheiden van opzet is en de straatlantaarns een ouderwetse uitvoering hebben, zodat niets de historische sfeer verstoort. De inwoners houden daar zelf ook het oog op getuige de raambiljetten die protesteren tegen bouwplannen en er voor pleiten Wijk niet vol te bouwen.



We nemen een omweggetje door het kasteelpark. Het kasteel zelf is dicht. Volgens mijn informatie wordt het geëxploiteerd als zalencentrum voor bruiloften en partijen en zou je er op het binnenplein een kopje koffie moeten kunnen drinken. Maar niet op zondagochtend, misschien.

Nadat het kasteel in de 17e eeuw ontmanteld werd, sommigen zeggen door de Franse troepen, kwam het in bezit van de stad. De wallen werden deels afgegraven en omstreeks 1800 werd het ingericht als stadspark. Craandijk omschrijft het als een '…smaakvol aangelegd plantsoen, onder welks hoog en trotsch geboomte de bevolking der stad zich gaarne verpoost.' In 1911 werd op het kasteeleiland een muziektent geplaatst.

Als je om het kasteeleiland heenloopt kom je over een bruggetje dat de verbinding tussen de binnen- en de buitengracht overspant. Vanaf hier heb je goed zicht op de merkwaardige hofstede 'De Wildkamp'. Deze luxueuze boerenhoeve is gebouwd omstreeks 1800 in empire-stijl. Het hoge voorhuis is witgepleisterd en heeft een uitspringend balkon. Aan weerskanten wijkt de gevel terug en staan twee beelden in rondboognissen. Ze stellen Flora en Fauna voor. Tuinarchitect J.D. Zocher heeft bij zijn werkzaamheden aan het kasteelpark, in 1852, rekening gehouden met het uitzicht op dit opvallende pand.


NB: Dit verhaal is geschreven in 2002, voor het verenigingsblad van Artishock in Soest, de situatie ter plaatse kan inmiddels veranderd zijn. Het is ook eerder geplaatst op het voormalige Volkskrantblog.

Tekening: Gerard Kuit

Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874; Doriann Kransberg en Hans Mils: Kastelengids van Nederland, 1979; Bloemers, Louwe Kooijmans en Sarfatij - Verleden land, 1981; van Es, Sarfatij en Woltering (redactie) - Archeologie in Nederland, 1988; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997


Lokatie Wijk bijDuurstede op Google Maps 


woensdag 16 november 2011

Wijk bij Duurstede 2 - Noormannen en bisschoppen

Dat er in Wijk bij Duurstede veel sporen van het verleden te vinden zijn was in het begin van de 19e eeuw al bekend. Aanvankelijk trok vooral de vondst van grote hoeveelheden dierenbotten de aandacht. Niet alleen van oudheidkundigen, maar ook van fabrikanten die er beendermeel van maakten.

'Reeds sedert eenige jaren hadden arme lieden in den winter steelsgewijze een stuksken brood verdiend met het opgraven van beenderen…' meldt Craandijk en '…niet minder dan 18000 mudden beenderen werden in korten tijd gevonden…', maar ook '…menig voorwerp van kunstvlijt…'.

Een overheidsdienst die zich met archeologische zaken bezighield was er nog niet, maar '…belangstellenden, waaronder vooral de predikant van de Veur van Zoelmond genoemd verdient te worden, trachtten te verzamelen wat te voorschijn kwam…'.


De grote hoeveelheid vondsten trok uiteindelijk landelijke belangstelling en in 1842 greep de overheid in. Er ging een opgraving onder deskundige leiding van start. Het was het begin van het grootste archeologische onderzoek van Nederland, dat in verschillende fasen tot in de jaren '80 van de 20e eeuw zou voortduren.*)

Men vond een groot deel van de vroegmiddeleeuwse haven van Dorestad terug en een grote hoeveelheid gebruiksvoorwerpen, munten en sierraden. Een deel daarvan is te zien in het Museum Dorestad, voorheen het Kantonaal en Stedelijk museum, aan de Muntstraat in Wijk bij Duurstede. Bovengronds is er niets meer van te zien, niet van de bloeiende handelsstad die er in de 9e eeuw ontstaan was, noch van de verwoestingen aangericht door de Noormannen. **)


Al tijdens de regering van Karel de Grote (742-814) hielden de '…gevreesde zeekoningen…' huis langs de kusten van de Noordzee. Karels zoon Lodewijk de Vrome stelde zelfs een Deense leenman aan, Harald, om Dorestad en omstreken te beschermen. Tevergeefs: 'Van 834 tot 837 werd de ongelukkigen stad viermaal geplunderd.' Tien jaar later nog een keer en in 863 voor het laatst.

Inmiddels begon de monding van de Rijn te verzanden, waardoor het voor vrachtschepen en Vikingen steeds moeilijker werd om landinwaarts te varen. Dorestad nam in belangrijkheid af en: 'In 949 bevestigde keizer Otto III het bisdom Utrecht in 't bezit van alles, wat het bezat "in de villa, eertijds Dorestad, thans Wijck genoemd."'

Een deel van de grond rond Wijk bleef echter in het bezit van de Duitse keizer. In 1256 kocht graaf Otto II van Gelre de voormalige keizerlijke vroonhof, een agrarisch complex gelegen aan de Markt, waar nummer 14 en 14a nog bekend staan als 'de Nederhof'. Otto gaf zijn bezittingen en de bijbehorende rechten in leen aan de heren van Abcoude, die omstreeks 1270 begonnen met de bouw van het kasteel.

Waarschijnlijk was het Zweder van Zuylen van Abcoude die een donjon liet bouwen met een zaalgebouw ernaast, omringd door een schildmuur. Die donjon, inmiddels een ruïneuze, maar nog steeds imposante, vierkante toren, staat op een eilandje, in een romantisch park, aan de zuidwestkant van het stadje. Hij wordt nu omringd door de resten van een latere bouwfase, die onder leiding van de Utrechtse bisschoppen tot stand kwam.


Tussen Utrecht en Gelre heeft lange tijd onenigheid bestaan over de zeggenschap over Wijk bij Duurstede. Uiteindelijk, zo meldt Craandijk, was het '… Jacob van Gaesbeek, den erfgenaam der Abcoudes, die na een voortdurende strijd met de Utrechtse kerkvorsten, in 1449 deze bezittingen aan het Sticht moest afstaan.'

In die jaren oefenden de bisschoppen de macht uit over een groot deel van de huidige provincie Utrecht, toen 'het Sticht' genoemd, en delen van Overijssel, Drenthe en Groningen, 'het Oversticht'. Zij waren niet alleen godsdienstige leiders, maar ook wereldlijke staatshoofden die rechtspraken, belasting inden enzovoort.

In de 15e eeuw ging dat niet zonder slag of stoot en de toenmalige bisschoppen David en Philips van Bourgondië vochten menig conflict uit met Hollandse en Gelderse troepen. Omdat de stad Utrecht partij trok tegen de eigen bisschop hield die regelmatig verblijf op slot Duurstede. Vooral David heeft veel aan het kasteel verbouwd, de grote ronde toren wordt naar hem de Bourgondische toren genoemd.



*) In het boek 'Dorestad – Een wereldstad in de middeleeuwen' door Annemarieke Willemsen (Walburg pers 2009) staat een verslag van de opgravingsgeschiedenis. De eerste archeologische onderzoekingen waren kleinschalig en er werd niet veel gedaan ter bescherming van de vindplaats. Eigenlijk werd er pas serieus opgegraven toen grootschalige nieuwbouwplannen, in de jaren '60 van de 20ste eeuw, de resten van Dorestad bedreigden. De opgravingen zijn in fases doorgegaan tot in 2008.

**) Dat de opgravingen te Wijk bij Duurstede het legendarische Dorestad blootgelegd hebben wordt door sommigen betwist. Zie bijvoorbeeld hier. De meeste historici houden het er echter op dat er weliswaar geen keihard bewijs is dat het hier Dorestad betreft, maar dat dat wel zeer waarschijnlijk is. De vondsten zijn inmiddels overgedragen aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, waar een deel ook tentoongesteld wordt


NB: Dit verhaal is geschreven in 2002, voor het verenigingsblad van Artishock in Soest, de situatie ter plaatse kan inmiddels veranderd zijn. Het is ook eerder geplaatst op het voormalige Volkskrantblog.

Tekening: Gerard Kuit

Bronnen: J. Craandijk: Wandelingen door Nederland - Utrecht, 1874; Doriann Kransberg en Hans Mils: Kastelengids van Nederland, 1979; Bloemers, Louwe Kooijmans en Sarfatij - Verleden land, 1981; van Es, Sarfatij en Woltering (redactie) - Archeologie in Nederland, 1988; Monumenten in Nederland - Utrecht, 1997

Zie ook Wijk bij Duurstede op Wikipedia 


Lokatie Wijk bijDuurstede op Google Maps